ECLI:NL:TNOKROT:2010:YC0391 Kamer van toezicht Rotterdam 17b/09

ECLI: ECLI:NL:TNOKROT:2010:YC0391
Datum uitspraak: 28-01-2010
Datum publicatie: 09-02-2010
Zaaknummer(s): 17b/09
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De notaris, die toen nog kandidaat-notaris was, wordt verweten als waarnemer in een ABC-transactie als te hebben opgetreden. De notaris heeft ter zake niet voldaan aan zijn zorgplicht, door bij partijen niet te informeren naar de achtergrond van de (ongebruikelijk) hoge waardesprong, dan wel, na te laten nadere vragen te stellen naar het realiteitsgehalte van de verklaring en documenten, terwijl het gehalte van de verklaring en documenten daartoe alle reden gaf. De notaris heeft niet voldaan aan zijn zorgplicht om te voorkomen dat rechten van anderen worden geschaad. De notaris dient waardesprongen te beoordelen en koopcontracten en taxatierapporten kritisch te bekijken en zonodig nader onderzoek of navraag te doen. Daarbij had hij ook de belangen van de hypothecaire financier in het oog behoren te houden. De notaris heeft dit nagelaten. De notaris had bedacht moeten zijn op hypotheekfraude in het geval dat de kopende partij het pand middels een AB-BC transactie koopt waarbij een aanzienlijke waardesprong optreedt en andere duidelijke signalen daartoe aanleiding geven. Beslissing: verklaart de klacht gegrond met de oplegging van de maatregel van waarschuwing.    

Kamer v­an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris­sen te Rotterdam

Reg.nr. 17b/09

Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

klager,

- tegen -

mr. [naam],

thans notaris te [plaats],

hierna te noemen de notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1

De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-    onderzoeksrapport BFT, tevens klacht d.d. 16 oktober 2008;

-    verweerschrift d.d. 22 oktober 2009;

-    aanvullende productie klager d.d. 13 november 2009;

-    pleitnota van klager overgelegd ter zitting;

-    twee pleitnota's van de notaris overgelegd ter zitting.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 16 december 2009. Daarbij zijn zowel klager, vertegenwoordigd door mr. M.F. Beumer en drs. M.J.V. Freijssen RA, als de notaris, bijgestaan door mr. dr. M.J.C. Visser en mr. drs. S.R. van Breukelen, verschenen. Partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.

2. Beoordeling behandeling met gesloten deuren

2.1

De notaris heeft verzocht om de behandeling achter gesloten deuren te doen plaatsvinden, waartoe zijns inziens de geheimhoudingsverplichting van artikel 22 Wna noopt. In geval van een openbare behandeling zou volgens de notaris een veelheid van vertrouwelijke dossierinformatie publiek domein worden. Bovendien heeft geen van de direct betrokken partijen een klacht ingediend tegen notaris. Derhalve zullen kwesties besproken worden waarin verscheidene partijen en derden een rol spelen die niet om een dergelijke behandeling verzocht hebben. Voorts ziet de klacht op het verrichten van Mot-meldingen. Het staat de notaris derhalve niet vrij in het openbaar hierover te spreken.

2.2

De Kamer heeft dienaangaande het volgende beslist. Vooropgesteld dient te worden dat de behandeling door de Kamer op grond van art. 101 lid 4 Wna in het openbaar dient te geschieden, tenzij er gewichtige redenen bestaan die rechtvaardigen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. In beginsel moeten klagers die de notaris tuchtrechtelijk aanspreken geacht worden dat zij de notaris van zijn geheimhoudingsplicht hebben ontslagen. Nu het een klacht van het BFT betreft die geen partij was bij de akten en daarom moet worden gezien als een derde en het gaat over het handelen van notaris in strijd met de Wid/Wet Mot, zijn naar het oordeel van de Kamer genoemde gewichtige redenen wél aanwezig. De klacht zal dan ook achter gesloten deuren behandeld worden.

3. Inhoud van de klacht

3.1

Bij brief d.d. 17 april 2009 heeft het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) het volgende uiteengezet:

"Op 16 oktober 2008 heeft het BFT gerapporteerd inzake het onderzoek naar notaris mr. [X] te [plaats]

De bevindingen van het BFT in deze rapportage duiden er op dat het handelen en/of nalaten van niet alleen notaris mr. [X], maar ook zijn (toenmalige) kandidaat-notarissen mr. [Y], mr. [A], mw. mr. [B] en mr. [C], in een aantal in het rapport beschreven dossiers (ABC-transacties) naar de mening van het BFT strijdig zijn met de tuchtnorm van artikel 98, eerste lid Wna.

Daarnaast heeft notaris mw. mr. [D] de akten van een tweetal ABC-transacties gepasseerd met notaris [X] als haar waarnemer, waarbij de bevindingen er eveneens op duiden dat het handelen en/of nalaten van mw. mr. [D] naar de mening van het BFT strijdig zijn met de tuchtnorm van artikel 98, eerste lid Wna.

Ook tegen notaris mw. mr. [D], (thans) notaris mr. [Y], kandidaat-notaris mr. [A], kandidaat-notaris mw. mr. [B] en kandidaat-notaris mr. [C] heeft het BFT klachten ingediend, die in de rapportage nader worden beschreven.

Het BFT heeft namelijk aangegeven om als klager te worden aangemerkt en het rapport als klacht te beschouwen indien de onderzoeksbevindingen zouden worden voorgelegd aan de Kamer van Toezicht. Inmiddels is dit gebeurd en heeft de mondelinge behandeling van de klachten tegen notaris mr. [X] reeds plaatsgevonden".

3.2

Zoals in het rapport d.d. 16 oktober 2008 is aangegeven heeft notaris, die toen nog kandidaat-notaris was, als waarnemer in een ABC-transactie opgetreden, zijnde de [adres].

3.3

In het kader van de opdracht heeft het BFT ter beantwoording van de onderzoeksdoelstellingen, een zaaksdossier van de notaris nader beoordeeld. Alhoewel het onderzoek zich niet specifiek heeft gericht op de gedragingen van notaris, blijkt dat hij de door het BFT beoordeelde akte bij waarneming heeft gepasseerd. Naar de mening van het BFT heeft de notaris ter zake niet voldaan aan zijn zorgplicht, door bij partijen niet te informeren naar de achtergrond van de (ongebruikelijk) hoge waardesprong, dan wel, na te laten nadere vragen te stellen naar het realiteitsgehalte van de verklaring en documenten,

terwijl het gehalte van de verklaring en documenten daartoe alle reden gaf.

Verder stelt het BFT dat de notaris niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht om te voorkomen dat rechten van anderen worden geschaad. De notaris dient waardesprongen te beoordelen en koopcontracten en taxatierapporten kritisch te bekijken en zonodig nader onderzoek of navraag te doen. Daarbij had hij ook de belangen van de hypothecaire financier in het oog behoren te houden. De notaris heeft dit nagelaten.

Het BFT wijst er bovendien op dat de notaris bedacht had moeten zijn op hypotheekfraude in het geval dat de kopende partij het pand middels een AB-BC transactie koopt waarbij een aanzienlijke waardesprong optreedt en andere duidelijke signalen daartoe aanleiding geven.

3.4

[adres] ( 13 januari 2005 2x)

De koopovereenkomst van de B-C transactie was een maand eerder afgesloten dan die van de AB-transactie. Dit is uiterst ongebruikelijk, aangezien partij B een groot risico loopt als partij A niet wil verkopen. Verder was er sprake van een aanzienlijke prijsstijging.

Het BFT heeft tijdens het onderzoek ook beoordeeld of de Wid juist is nageleefd door het notariskantoor. In genoemd dossier concludeert het BFT dat de notaris zijn cliënten niet voorafgaande aan de dienstverlening heeft geïdentificeerd, wat in strijd is met de vigerende regelgeving van de Wid. Het BFT concludeert dat de notaris/het notariskantoor de Wid niet juist naleeft, hetgeen leidt tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid ex artikel 98, lid 1 Wna.

Met ingang van 1 juni 2003 zijn notarissen onder de werking van de Wet Mot geplaatst. Het niet naleven van de wet Mot (thans de WWFT) levert een economisch delict op. Naar de mening van het BFT heeft notaris ten onrechte niet tijdig een Mot-melding gedaan. Notaris heeft pas op 18 december 2007 een Mot-melding gedaan.

4. Standpunt van de notaris

Preliminaire verweren

4.1

BFT als klager

Notaris stelt dat het het BFT niet vrij staat, nadat het eerst onderzoeker was naar het handelen van notaris [X], daarna rechtstreeks de rol van klager op zich te nemen. Het BFT treedt daarmee buiten de onderzoeksopdracht.

4.2

Redelijke termijn

Het onderzoek van het BFT jegens notaris [X] is gebaseerd op een tweetal beschikkingen van de voorzitter van de Kamer van 10 mei 2007 en 3 juli 2007, waarbij het BFT de opdracht toebedeeld heeft gekregen een onderzoek te verrichten naar het handelen van notaris [X].

Het was notaris bekend dat het BFT heeft verzocht om dit onderzoek en dat de daarin te betrekken transacties waren geselecteerd. Eind 2006/begin 2007 was het voor het BFT reeds kenbaar dat notaris werkzaamheden heeft verricht ter zake van de in het onderzoek van het BFT betrokken dossiers.

Tot aan de brief van de Kamer aan notaris d.d. 5 juni 2009 was hij er niet van op de hoogte dat het BFT ervoor had gekozen hem persoonlijk in het onderzoek te betrekken. Het BFT beklaagt zich over feitelijkheden die ruim vier jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voorzover deze feiten niet verjaard zijn ingevolge artikel 99 lid 12 Wna, zijn zij tenminste niet binnen de redelijke termijn van artikel 6 EVRM ingediend, zodat het BFT niet in zijn klachten kan worden ontvangen.

4.3

Vertrouwensbeginsel

Tot 5 juni 2009 was notaris er niet van op de hoogte dat naar aanleiding van het onderzoek van het BFT tegen hem een klacht zou worden ingediend. Gelet daarop heeft hij er steeds op vertrouwd dat jegens hem geen klacht zou worden ingediend en zou worden behandeld.

Aangezien het onderzoek naar notaris [X] en de behandeling reeds geruime tijd is voltooid, verkeerde de notaris in de gerechtvaardige veronderstelling dat het onderzoek op hem geen betrekking had. Daarom is het indienen van de klacht in strijd met het vertrouwensbeginsel.

4.4

Hoor en wederhoor

Notaris is door het BFT nooit gehoord over de delen van de onderzoeksrapportage die op hem betrekking hebben. Toen notaris [X] in het kader van het onderzoek werd gehoord, had het BFT de notaris ook kunnen horen.

Verder brengt de zorgvuldigheid met zich mee dat, indien notaris jaren later wordt geconfronteerd met een klacht, hij eerst wordt gehoord.

4.5

Omschrijving klacht

De klacht die tegen notaris is ingediend is onduidelijk. Uit de delen van de onderzoeksrapportage die aan notaris zijn toegestuurd blijkt niet welke klachten, dan wel welke onderdelen daarvan tegen notaris zijn gericht.

4.6

Proportionaliteit

Notaris is van mening dat de klacht de proportionaliteit te buiten gaat.

4.7

Materiële verweren

De notaris meent dat de hem gemaakte verwijten onterecht zijn, althans geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen opleveren en voert daartoe het volgende aan.

Volgens notaris was er een acceptabele verklaring voor de waardesprong. Blijkens de verbouwingsnota en bevestiging van de bemiddelaar was het appartementsrecht door of in opdracht van de verkopende partij verbouwd en getaxeerd door een NVM gecertificeerd taxateur/makelaar.

Op grond hiervan bestond er op het moment van passeren van de akte geen aanleiding de hypotheekbank nader te informeren over het prijsverschil. Bovendien was de geldverstrekker zelf in het bezit van het taxatierapport en was de NHG aanvraag van koper C gehonoreerd door de bank. De notaris mocht er derhalve op vertrouwen dat de bank als professionele partij over voldoende informatie beschikte omtrent de financiële situatie van de hypotheekgever en de waarde van het onderpand.

Bij het tekenen van de volmacht is er wel degelijk in persoon geïdentificeerd conform de Wid-vereisten.

Ten tijde van het passeren van de akte heeft notaris de transactie niet als ongebruikelijk aangemerkt en derhalve geen Mot-melding gedaan.

4.8

Notaris is dan ook van mening dat de klacht niet ontvankelijk verklaard dient te worden en subsidiair ongegrond, aangezien hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

5. De beoordeling van de ontvankelijkheid en de verweren van formele aard

5.1

Bij de beoordeling van de vraag of het BFT in dit geval – waarin het een opdracht van de voorzitter heeft gekregen voor het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 96 lid 5 Wna – de bevoegdheid heeft zelfstandig een klacht in te dienen, geldt als uitgangspunt dat het BFT de bevoegdheid heeft een klacht op grond van artikel 99 Wna in te dienen.

Die bevoegdheid wordt begrensd door het algemene vereiste dat een klager belang dient te hebben bij een tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen en/of nalaten van de notaris. Dat het BFT in dit geval een dergelijk belang heeft, is voldoende aannemelijk gelet op de inhoud van de klacht en het feitencomplex waarop de klacht is gebaseerd in relatie tot de toezichthoudende taken inzake het notariaat waarmee de wetgever het BFT heeft belast. Ook de omstandigheid dat het BFT het voornoemde onderzoek heeft verricht, maakt dat het belang heeft bij een beoordeling door de Kamer van een klacht gebaseerd op enig uit dit onderzoek blijkend handelen of nalaten van de notaris. Er zijn onvoldoende redenen om een uitzondering te maken op de bevoegdheid van het BFT een klacht in te dienen in het geval het BFT (eerst) als onderzoeker op de voet van art. 96 lid 5 Wna is opgetreden. De hoedanigheden van onderzoeker en klager zijn blijkens art. 107 lid 1 Wna niet onverenigbaar. Deze bepaling houdt immers in dat het BFT voor wat betreft de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep als klager wordt aangemerkt, indien de zaak door de voorzitter van de Kamer ter behandeling is voorgelegd na een onderzoek op grond van art. 96 lid 2 Wna. Bij dit alles is voorts van belang dat, welke taken het BFT ook vervult in een en dezelfde zaak, de beslissing steeds is voorbehouden aan de (onafhankelijke) Kamer.

5.2

Ten aanzien van het verjaringsverweer oordeelt de Kamer dat voor de aanvang van de vervaltermijn van drie jaren voor het indienen van een klacht, genoemd in artikel 99, lid 12 Wna doorslaggevend is wanneer klager van het handelen of nalaten van notaris kennis heeft genomen. Dit moment hoeft niet per definitie samen te vallen met het moment dat het (klachtwaardig) handelen of nalaten door de desbetreffende notaris plaatsvindt.

Op 10 mei 2007 is aan het BFT opdracht gegeven tot het doen van onderzoek naar notaris [X]. De vervaltermijn van drie jaar begint te lopen op het moment dat het onderzoek ingesteld werd. Op 16 oktober 2008 is de klacht binnengekomen, dus ruim binnen de vervaltermijn. Van een schending van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is onder deze omstandigheden evenmin sprake.

5.3

Bij de beoordeling van het vertrouwensbeginsel gaat het om de vraag of notaris er ondanks het feit dat er een onderzoek naar notaris [X] gaande was, er vanuit mocht gaan dat er tegen hem geen klacht ingediend zou worden. De kantoorgenoot van een notaris die aan een onderzoek van het BFT is onderworpen dient zich in het algemeen te realiseren dat dit onderzoek zich feitelijk ook kan uitstrekken tot zijn eigen functioneren. Aangezien notaris wist dat er een onderzoek gaande was waarin de transacties waren geselecteerd, waarbij hij als waarnemer gepasseerd had, is de Kamer van mening dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel aan de orde is.

5.4

De notaris acht de klacht van het BFT in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Kamer stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van het BFT behoort om een klacht te mogen indienen. Het is immers aan de notaris om de wettelijke voorgeschreven meldingsplicht in geval van dubieuze transacties na te leven en aan het BFT dit te onderzoeken en er zonodig over te klagen. Dit betekent dat dit verweer geen doel treft. Dit gezegd hebbende kan de Kamer zich voorstellen dat in dit geval het BFT, in aanmerking genomen haar beleidsvrijheid, aan de notaris te kennen zou hebben gegeven een klacht in te dienen, tenzij notaris alsnog de voorgeschreven WID/MOT/WWFT-meldingen zou hebben gedaan.

5.5

Bij de beoordeling van de vraag of het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden oordeelt de Kamer het volgende.

In het kader van haar onderzoek had het BFT niet mogen volstaan met het verzoek aan notaris [X] haar onderzoeksvragen voor te leggen aan de notaris. Het BFT heeft dan immers geen zekerheid dat de notaris kennis heeft genomen van haar vragen, laat staan dat hij achter de antwoorden op deze vragen staat. In die zin is het onderzoek minder zorgvuldig dan mocht worden verwacht, temeer nu het notariële tuchtrecht zich richt tot de individuele notaris. Dit leidt echter niet tot niet-ontvankelijkheid nu de Kamer het beginsel van hoor en wederhoor ten volle toepast, zodat de notaris (en het BFT) schriftelijk en ter zitting inhoudelijk hun verhaal kunnen doen.

5.6

De Kamer acht voorts de inhoud van de klacht ten aanzien van klager zoals blijkend uit de delen van het onderzoeksrapport die zich in het dossier van klager bevinden voldoende bepaalbaar. Blijkens de inhoud van het verweer is het de notaris ook duidelijk waarover door het BFT wordt geklaagd.

5.7

De slotsom is dat het BFT in zijn klacht kan worden ontvangen.

6. De verdere beoordeling

6.1

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

6.2

Van een ABC-transactie (eigenlijk A-B, B-C transactie) wordt gesproken indien een onroerend goed binnen een tijdsbestek van uiterlijk zes maanden - tenminste - twee maal wordt verkocht. Een dergelijke transactie is in beginsel geoorloofd en op zich niet ongebruikelijk. De fiscale wetgever heeft bovendien bijvoorbeeld voor de heffing van overdrachtsbelasting een voorziening getroffen waardoor bij een verkrijging binnen zes maanden na de vorige, de maatstaf van heffing van overdrachtsbelasting verminderd mag worden met het bedrag waarover bij die eerdere verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was (artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer). Echter, een ABC-transactie is gevoelig voor fraude zoals hypotheekfraude, belastingontduiking, witwassen en het oplichten van onwetende particulieren. Een aanwijzing dat er sprake is van fraude is bijvoorbeeld dat de waarde van het onroerend goed in die korte periode aanzienlijk in waarde is gestegen en/of er blijkens de verklaringen - grondig - is verbouwd binnen een zeer korte periode, dan wel nog voordat de eigendom daadwerkelijk op koper C is overgegaan of dat dezelfde koper (C) binnen korte tijd meerdere onroerende zaken voor eigen bewoning heeft aangeschaft. Een zorgvuldige ambtsuitoefening brengt mee dat de notaris nagaat of het prijsverschil (en/of overige aanwijzingen die mogelijk duiden op fraude) op goede gronden verklaarbaar is en dat hij, zonodig, dienaangaande nader onderzoek verricht. De notaris zal daarbij, alvorens zijn diensten te verlenen, partijen om (nadere) inlichtingen dienen te vragen en, indien daartoe aanleiding bestaat, de overlegging van bewijsstukken dienen te verlangen. De notaris dient van een en ander aantekening te houden in het dossier. Indien de verkregen informatie uitblijft of geen redelijke en afdoende verklaring biedt, dient de notaris op grond van art. 21 lid 2 Wna zijn dienst te weigeren. Bij de beoordeling van het realiteitsgehalte van de informatie, mag van de notaris een kritische opstelling worden verwacht.

6.3

De notaris heeft aangevoerd dat de prijsstijging - mede - lag in een renovatie/verbouwing van de woning. De Kamer is echter van oordeel dat de aanzienlijke prijsstijging niet – afdoende – kan worden verklaard uit het (vermeend) plaatsgrijpen van de gestelde verbouwing, waarvan overigens niet of onvoldoende blijkt uit de beschikbare stukken. Er was voor de notaris reden om nadere vragen te stellen over het realiteitsgehalte van de verbouwingsnota. Naar het oordeel van de Kamer had de notaris geen genoegen mogen nemen met de gegeven verklaringen, althans hadden deze hem moeten nopen tot het stellen van nadere vragen of het verrichten van nader onderzoek. Het verweer van de notaris dienaangaande overtuigt onvoldoende. Bij het uitblijven daarvan had hij zijn dienst moeten weigeren. Gelet op hetgeen aan de Kamer is overgelegd en ter behandeling is toegelicht, heeft de notaris naar het oordeel van de Kamer de onder 6.1 weergegeven tuchtnorm geschonden.

Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris in voormeld geval ten onrechte een (tijdige) Mot-melding achterwege gelaten.

Op grond van bovenstaande oordeelt de Kamer dat de klacht gegrond is.

6.4

Het BFT verwijt de notaris zijn cliënten niet (allen) te hebben geïdentificeerd conform de voorschriften van de Wid. De notaris heeft dit bestreden.

Mede gelet op het feit dat de Wid voor het notariaat pas in werking is getreden op 1 juni 2003 eninmiddels is opgegaan in de Wwft, acht de Kamer de handelwijze van de notaris strikt genomen weliswaar niet in overeenstemming met de toenmalige wetgeving, maar niet tuchtrechtelijk laakbaar.

6.5

De Kamer is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is. Daarbij heeft de Kamer in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat notaris te kwader trouw heeft gehandeld en/of bewust is tekortgeschoten. De Kamer heeft in haar overwegingen betrokken het tijdsverloop tussen de transactie, het moment van de klacht en de zitting, het feit dat het een eenmalige transactie betrof en dat het kantoor van notaris inmiddels ISO-gecertificeerd is om herhaling te voorkomen. Daarbij is voorts van belang dat notaris niet eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen naar aanleiding van een soortgelijke klacht.

7.  De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,

verklaart de klacht gegrond met oplegging van de maatregel van waarschuwing;

Deze beslissing is gegeven door mrs. W. van Veen, F. Hoppel, J.H.J. Preller, A.J.J. van Rijen en F.E. Roos in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit.

Uitgesproken ter openbare vergadering op 28 januari 2010.

De secretaris,                                                      De voorzitter,

mr. F.S. Pietersma-Smit                                      mr. W. van Veen

Deze beslissing is verzonden op:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.