ECLI:NL:TNOKLEE:2010:YC0515 Kamer van toezicht Leeuwarden geen

ECLI: ECLI:NL:TNOKLEE:2010:YC0515
Datum uitspraak: 30-09-2010
Datum publicatie: 04-10-2010
Zaaknummer(s): geen
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Melding belastingdienst artikel 97 Wna. Geen klacht. Notaris had dienst moeten weigeren. Tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Waarschuwing.

KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN

Datum uitspraak:

30 september 2010

UITSPRAAK

van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:

mr. B,

notaris te D,

hierna te noemen: de notaris,

procederende in persoon.

PROCESVERLOOP

1.1       Bij brief van 7 juni 2010 heeft de Belastingdienst een melding als bedoeld in artikel 97 van de Wet op het notarisambt (Wna) die betrekking heeft op de notaris gedaan. 

1.2       Bij brief van 10 juni 2010 heeft de voorzitter van de Kamer de notaris in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op de brief van de Belastingdienst.

1.3       De notaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 14 juni 2010.

1.4       De voorzitter heeft vervolgens de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van de notaris.

1.5       Bij brief van 26 juli 2010 heeft de Belastingdienst gereageerd op de brief van de notaris.

1.6       De voorzitter van de Kamer heeft in de hiervoor genoemde brieven met bijlagen aanleiding gezien de zaak voor te leggen aan de Kamer en de Kamer bij brief van 19 augustus 2010 verzocht te beoordelen of in deze sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen aan de zijde van de notaris.

1.7       De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 september 2010 ter vergadering van de voltallige Kamer. De notaris is, samen met de heer mr. F, kandidaat-notaris ten kantore van de notaris (hierna te noemen: de kandidaat-notaris), verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.

MOTIVERING

Vaststaande feiten

2.1.      In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.

2.2.      Op 28 oktober 2008, is ten overstaan van de notaris, de akte met betrekking tot de uittreding van A en voortzetting van de vennootschap onder firma "VOF Watersport en vakantiecentrum C" gevestigd te D door G en H verleden. Aan de vennootschap behoren een zeilschool, een perceel grond en een woonhuis toe. In de akte is bepaald dat terzake de levering en toedeling in zijn geheel de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub b van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer van toepassing is. Door de partijen genoemd in de akte is een beroep gedaan op deze vrijstelling.

2.3       De Belastingdienst heeft in de melding als bedoeld in artikel 97 van de Wna aangegeven dat de belastinginspecteur bij de behandeling van de aangifte Overdrachtsbelasting heeft geconstateerd dat in de aangifte ten onrechte voor de gehele verkrijging van de onroerende zaken een beroep op de vrijstelling van overdrachtsbelasting is gedaan. In gesprekken van de belastinginspecteur met de kandidaat-notaris is aangegeven dat laatstgenoemde van mening was dat de vrijstelling niet voor het geheel toepasbaar was en dat hij dit kenbaar heeft gemaakt aan partijen. Desondanks is in de akte een beroep op vrijstelling voor het geheel aan onroerende zaken gedaan.

2.4       Bij beschikkingen van 8 december 2009 heeft de Belastingdienst aan G en H een vergrijpboete ten bedrage van € 345,- opgelegd. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt. 

Het standpunt van de notaris

3.         De notaris heeft gesteld dat hij, ondanks dat de kandidaat-notaris de betreffende zaak heeft afgehandeld, eindverantwoordelijk is in deze. Voorts heeft de notaris gesteld dat de volledige vrijstelling van overdrachtsbelasting op verzoek van partijen in de akte is opgenomen. Er bestond twijfel over de juistheid daarvan, maar uiteindelijk is aan partijen het voordeel van de twijfel gegeven.  

De beoordeling

4.1       De Kamer dient in de onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.

4.2       Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn 

(kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris zoals door de Belastingdienst beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.

4.3       De Kamer stelt voorop dat de notaris als werkgever van de aan zijn kantoor verbonden kandidaat-notaris eindverantwoordelijk is voor het handelen van de kandidaat-notaris.

De kandidaat-notaris, alsmede de notaris heeft gesteld dat twijfel bestond over de volledige vrijstelling van overdrachtsbelasting. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris verklaard dat hij normaal gesproken in een dergelijk geval in de akte geen volledige vrijstelling zou hebben opgenomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij zich heeft laten leiden door partijen en hun adviseur. Uit hetgeen ter zitting is verklaard leidt de Kamer af dat er bij de kandidaat-notaris zelf geen twijfel over heeft bestaan dat volledige vrijstelling niet juist was. Dit impliceert dat de kandidaat-notaris zich door partijen en hun adviseur heeft laten leiden en ondanks zijn eigen (andere) visie hierop een vrijstelling van overdrachtsbelasting in de akte opgenomen. De notaris heeft vervolgens de akte gepasseerd. De Kamer overweegt het volgende.

4.4       In artikel 21, tweede lid, van de Wna is bepaald dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Hierin is bepaald dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft.

Ingevolge artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels (hierna te noemen: de Verordening) blijft, ook indien een opdrachtgever anders zou verlangen, de notaris gehouden de werkzaamheden te verrichten die hij in verband met de opdracht als notaris behoort te verrichten. 

Naar het oordeel van de Kamer had het op de weg van de notaris gelegen dienst te weigeren, nu hij de redelijke overtuiging had dat het verlangen van de partijen om een vrijstelling van overdrachtsbelasting in de akte op te nemen in strijd met het recht, te weten de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, zou zijn. Door desondanks de akte te passeren, heeft de notaris in strijd met het bepaalde in artikel 21, tweede lid, van de Wna jo. artikel 2 van de Verordening gehandeld. De Kamer acht dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar en dusdanig verwijtbaar dat een maatregel op zijn plaats is. De Kamer zal daarom aan de notaris de maatregel van waarschuwing opleggen.

DE BESLISSING

De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:

- verklaart de tegen de notaris gerezen bedenking gegrond;

- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. P. Schulting, plaatsvervangend voorzitter, mrs. R. Giltay, H.J. Hettema, A.W. Drijver en N.T. Vink, (plaatsvervangend) leden,bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2010.

S. Ambachtsheer                                                                    P. Schulting

De beslissing is verzonden op

Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.