ECLI:NL:TNOKARN:2010:YC0452 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2009/943

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2010:YC0452
Datum uitspraak: 27-05-2010
Datum publicatie: 03-06-2010
Zaaknummer(s): 07.831/2009/943
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Verzet niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Verzet. De plaatsvervangend voorzitter heeft de klacht op grond van artikel 99 lid 12 Wna kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Kamer van Toezicht verklaart het verzet niet-ontvankelijk, omdat klaagster niet binnen een termijn van veertien dagen, nadat aan haar een afschrift van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is verzonden, gemotiveerd heeft aangegeven met welke overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter niet werd ingestemd. Dit betekent dat niet is voldaan aan artikel 99 lid 6 Wna.        

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN  TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2009/943

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem in de verzetprocedure van

[…] ,

wonende te […],

klaagster,

tegen

[…] ,

kandidaat-notaris te […].

Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit

-        de brief met bijlagen van klaagster van 11 november 2009, waarin de klacht is neergelegd

-        de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Kamer van Toezicht van  5 januari 2010

-        de brief van de secretaris van de Kamer van Toezicht van 5 januari 2010, waarbij een afschrift van de beslissing van 5 januari 2010 aan klaagster

          is verzonden

-        de brief van klaagster van 14 januari 2010, waarin zij meedeelt verzet te doen  tegen de beslissing van 5 januari 2010

-         de mondelinge behandeling van het verzet op 11 mei 2010, waarbij klaagster is  verschenen.

De motivering van de beslissing

1. Ingevolge artikel 99 lid 6 Wet op het notarisambt kan een klager tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht, waarbij hij gemotiveerd dient aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen.

2. De Kamer constateert dat klaagster in haar brief van 14 januari 2010, waarin zij verzet doet, niet aangeeft waarom zij het met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 5 januari 2010 oneens is. Wel stelt klaagster in die brief, dat zij aan haar rechtsbijstandverzekeraar heeft verzocht de kwestie voor haar te willen behandelen en dat zij bij de verzekeraar erop zal aandringen zo spoedig mogelijk aan de Kamer informatie te verstrekken. De Kamer heeft nadien noch van klaagster noch van haar rechtsbijstandverzekeraar schriftelijk vernomen.      

3. De Kamer overweegt dat niet is gebleken dat door of namens klaagster binnen veertien dagen nadat op 5 januari 2010 aan haar een afschrift van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is verzonden, gemotiveerd is aangegeven met welke overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter niet werd ingestemd. Dit betekent dat klaagster niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 99 lid 6 Wet op het notarisambt, zodat haar verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4. Het voorgaande brengt mee dat de Kamer niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzet. Ware dit wel het geval geweest, dan had de Kamer het verzet ongegrond moeten verklaren. Niet valt in te zien namelijk, dat de plaatsvervangend voorzitter onjuist heeft geoordeeld door de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren wegens het te laat indienen daarvan. Terecht heeft de plaatsvervangend voorzitter overwogen dat klaagster reeds omstreeks de datum van het passeren van de akte van verdeling in 2002 kennis droeg van het volgens haar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de kandidaat-notaris. Klaagster had toen haar klacht kunnen indienen. Door dit niet te doen en pas bij brief van 11 november 2009 te klagen, heeft klaagster de termijn van drie jaren, waarbinnen op grond van artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt een klacht moet worden ingediend, overschreden. De stelling van klaagster dat zij met het inzenden van de klacht heeft gewacht totdat de rechtbank Arnhem op 13 december 2006 vonnis had gewezen, kan haar niet helpen. Het gaat er immers om wanneer klaagster van het handelen of nalaten van de kandidaat-notaris dat tot een tuchtrechtelijke maatregel aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. En dat was in 2002.  

De beslissing

De Kamer van Toezicht

verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 5 januari 2010 niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,

mrs. H. Quispel, J.G.T.M. Castrop, B.J. Engberts en F. Ton, leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar

op 27 mei 2010.

De secretaris                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  De voorzitter

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-                                            

                                               NOTARISSEN TE ARNHEM                               

Kenmerk: 07.831/2009/943

Beslissing van de voorzitter van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van

[…],

wonende te […],

klaagster,

tegen

[…],

kandidaat-notaris te […].

Partijen zullen verder klaagster en de kandidaat-notaris worden genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een brief met bijlagen van klaagster, van 11 november 2009.

2. De feiten

2.1   Klaagster en haar twee broers zijn kinderen van mevrouw [A] (hierna te noemen: moeder), overleden op 10 mei 2000, en de heer [B] (hierna te noemen: vader), overleden op 14 augustus 2001. Klaagster en haar broers zijn enig erfgenamen van vader.

2.2   De vader en moeder hebben bij hun leven een modezaak geëxploiteerd: [C] B.V. De drie kinderen hebben door de jaren heen verschillende functies vervuld in dat bedrijf. In de loop van jaren heeft de vader aandelen in het bedrijf aan de twee broers van klaagster verkocht, waarbij deze de koopsom aan de vader schuldig bleven. De schulden uit geldlening zijn vervolgens kwijtgescholden.

2.3   Op 27 mei 2002 is in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van vader ten overstaan van [D], notaris te […], een akte van verdeling gepasseerd, aan welke akte een “beschrijving en berekening van de boedel” is gehecht. De drie kinderen hebben de akte bij volmacht ondertekend.

2.4   Klaagster heeft vervolgens bij de rechtbank Arnhem een rechtszaak tegen haar broers aangespannen. Zij heeft primair gevorderd dat de verdeling van 27 mei 2002 wordt vernietigd op grond van het bepaalde in artikel 3:196 Burgerlijke Wetboek en subsidiair dat de rechtbank bepaalt welk bedrag de broers aan haar dienen te betalen op grond van het recht op haar legitieme portie. Bij eindvonnis van 13 december 2006 heeft de rechtbank beide vorderingen van klaagster afgewezen. Klaagster heeft niet gesteld dat zij hoger beroep tegen dit vonnis heeft aangetekend.

3. De klachten

Klaagster stelt dat de kandidaat-notaris partijdig is geweest. Zij voert daartoe aan dat de kandidaat-notaris haar belangen zeer ernstig heeft geschaad doordat zij klaagster niet op haar legitimaire rechten heeft gewezen. De kandidaat-notaris heeft volgens klaagster haar broers regelmatig in het gelijk gesteld en haar geprest om de volmacht voor de akte van verdeling te tekenen, door te dreigen om haar werkzaamheden te staken indien klaagster niet zou tekenen.

4. De beoordeling van de klachten

4.1   Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 2 Wet op het Notarisambt is de voorzitter van de Kamer bevoegd na een summier onderzoek de klacht terstond bij een met redenen omklede beslissing af te wijzen indien hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.

4.2   De voorzitter overweegt in verband met die bepalingen het volgende. Gemeld eindvonnis van de rechtbank Arnhem dateert van 13 december 2006. Klaagster stelt dat zij kennis heeft genomen van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de kandidaat-notaris nádat zij op de hoogte raakte van het vonnis van de rechtbank, hetgeen volgens klaagster op 17 december 2006 was.

4.3   De voorzitter stelt vast dat klaagster in haar klachtbrief verklaart dat zij al ná het overlijden van haar moeder en vervolgens ná het overlijden van haar vader, vele vragen aan de kandidaat-notaris heeft gesteld over de omvang en samenstelling van de nalatenschap van haar ouders en de wijze waarop hun vermogen zich heeft ontwikkeld vanaf 1979, vanaf welk jaar de aandelen in porties aan de broers van klaagster zijn verkocht. Voorafgaand aan het passeren van gemelde akte van verdeling heeft klaagster op een negental punten vragen gesteld over het vermogen van vader dat moest worden verdeeld. Op die punten heeft zij ook antwoord gekregen, zij het dat de antwoorden haar niet hebben overtuigd. Desondanks heeft zij de verdeling volgens de akte van verdeling aanvaard, ongeacht het gerezen verschil van mening met haar broers, hetgeen blijkt uit de brief van klaagster van 20 december 2001: “omdat verder heen en weer geschrijf er weinig toe zal bijdragen helderheid te verschaffen”. Dat zij akkoord is gegaan met het concept van de akte van verdeling is naar mening van klaagster “alleen .. ontstaan door de notaris, daar deze zich zodanig heeft opgesteld dat wanneer iemand hiermede niet zou kunnen instemmen de verdere afwikkeling zal worden gestaakt” (brief van klaagster aan de kandidaat-notaris de dato 26 februari 2002). Voorts blijkt dat klaagster reeds in 2001, vlak na het overlijden van haar vader, haar bedenkingen had over een eventuele schending van haar legitieme portie, hetgeen blijkt uit haar concept-brief van 8 december 2001 aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.

4.4   De voorzitter leidt hieruit af, dat klaagster reeds rond de datum van het passeren van de akte van verdeling in 2002 kennis droeg van een in haar ogen tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de kandidaat-notaris. Nu klaagster heeft gewacht op de uitspraak van de rechtbank en haar klacht pas bij brief van 11 november 2009 bij de Kamer van Toezicht te Arnhem heeft ingediend, moet de hiervoor genoemde termijn van drie jaren op grond van artikel 99 lid 12 Wet op het Notarisambt als verstreken worden beschouwd.

4.5   De voorzitter acht de klacht daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

5. De beslissing

De voorzitter van de Kamer van Toezicht verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, plaatsvervangend voorzitter, op 5 januari 2010.

CvS