ECLI:NL:TNOKAMS:2010:YC0478 Kamer van toezicht Amsterdam 436253 NT 09-37 Pee

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2010:YC0478
Datum uitspraak: 03-06-2010
Datum publicatie: 23-06-2010
Zaaknummer(s): 436253 NT 09-37 Pee
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Door de (niet of onduidelijk vastgelegde) wijze van bedrijfsvoering niet duidelijk of zzp-er handelde onder de verantwoordelijkheid van de notaris, hetgeen de notaris wordt verweten.

 KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 juni 2010 in de klacht met nummers 436253 / NT 09-37 van:

[naam klager],

gevestigd te [plaats],

raadsman mr. S.Springer;

klager

tegen:

[naam notaris],

notaris te [plaats],

raadsman mr. C.J. van Bavel;

de notaris.

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-         klaagschrift met bijlagen van 13 augustus 2009;

-         verweerschrift van 15 september 2009;

-         repliek van 9 oktober 2009;

-         dupliek van 6 november 2009.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 1 april 2010 waren klager, bijgestaan door zijn raadsman, alsmede de notaris, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig. Beide partijen hebben het woord gevoerd. De uitspraak is bepaald op 3 juni 2010.

1.      De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a.       Klager heeft een tandheelkundig centrum en een tandtechnisch laboratorium. In deze hoedanigheid heeft klager de notaris verzocht meerdere besloten vennootschappen op te richten.

b.      Op een zeker moment kwam klager via een potentiële zakenrelatie, [naam](hierna: [A]), in contact met de heer [naam](hierna: [B]). [B] en [A] waren bevriend. Ook [A] had zelf een tandtechnisch laboratorium. Tussen klager en [A] ontstond de intentie een overeenkomst aan te gaan.

c.       [B] heeft een notarieel ondersteuningsbureau en werd in 2007 ad hoc door het notariskantoor ingehuurd voor werkzaamheden op het gebied van vastgoed.

d.      Begin mei 2007 vond een bespreking plaats op het kantoor van klager, waar naast klager en zijn raadsman, mr. R. Korver (hierna: Korver), eveneens [B] en [A] aanwezig waren. De beoogde samenwerking is niet tot stand gekomen.

e.       In de loop van 2009 heeft [A] klager in rechte betrokken. In die gerechtelijke procedure heeft [A] een productie overgelegd, te weten een door [B] op 17 april 2009 geschreven “verklaring over toedracht rond oprichting vennootschappen”.

f.        Op 5 juni 2009 heeft klager de notaris het volgende e-mailbericht gestuurd: “Tot mijn spijt moet ik je het volgende melden. In een kort geding wat ik gisteren heb gewonnen heeft een medewerker van jouw kantoor ten behoeve van de wederpartij een valse, schriftelijke verklaring afgelegd. Dit is uit de stukken op te maken die in mijn bezit zijn. Alvorens de zaak aan justitie te geven, wil ik graag overleg met jou persoonlijk.” Daarop heeft de notaris, die aangaf door de mail verrast te zijn, klager uitgenodigd voor een bespreking op 12 juni 2009.

g.       In een e-mailbericht van 15 juni 2009 schreef de notaris het volgende, voor zover hier van belang: “Langs deze weg kom ik nog even terug op ons gesprek van afgelopen vrijdag. Onderwerp van dit gesprek was een schriftelijke verklaring, die de heer [B] op 17 april 2009 heeft afgegeven aan de heer [A]. Je stelt dat deze verklaring onjuist is. Ik heb aangegeven, dat ik niet van deze verklaring op de hoogte was. Voorts heb ik aangegeven, dat ik van mening ben, dat de heer [B] een dergelijke verklaring eerst met mij had moeten overleggen, alvorens hij deze namens [naam notariskantoor] aan de heer [A] kon afgeven. Zoals gezegd, had ik bij een dergelijke verklaring graag zelf willen bepalen of die verklaring door mijn kantoor afgegeven had kunnen worden. Die mogelijkheid heb ik echter niet gekregen. Ik betreur dan ook dat de heer [B] dit buiten mij om heeft gedaan. Nu de verklaring eenmaal door de heer [B] is afgegeven, is de vraag, die naar mijn mening beantwoord dient te worden, of de verklaring van de heer [B] inderdaad niet juist is. Het antwoord op die vraag zal dienen te worden uitgezocht.Teneinde die vraag te kunnen beantwoorden, zou ik graag van jou exact willen vernemen waarom jij van mening bent dat die verklaring niet juist is. (…) Vervolgens zal ik intern onderzoek doen. Uiteraard zal ik mij ook tot de heer [B] wenden en zijn kant van het verhaal aanhoren.”

h.       Op 19 juni 2009 schreef de raadsman van klager aan de notaris het volgende, voor zover hier van belang: “In overweging genomen het vigerende ambtsgeheim alsmede de relatie tussen [B] en [A] acht [naam klager] het weinig aannemelijk dat [B] te goeder trouw deze verklaring heeft afgelegd. Desalniettemin biedt [naam klager] u de gelegenheid om een redelijke termijn van 7 dagen inhoudelijk te reageren op de volgende vragen; 1. Wat was de intentie, althans de beweerredenen van uw medewerker [B] om deze verklaring in strijd met het ambtsgeheim aan derden te overleggen;2. Indien [B] de mening is toegedaan dat hij naar waarheid heeft verklaard dient u het verweer deugdelijk te onderbouwen;”

i.         In antwoord op deze brief schreef de notaris in een e-mailbericht van 30 juni 2009, voor zover hier van belang: “De heer [B] heeft op 17 april 2009 een verklaring afgegeven aan de heer [A]. In deze verklaring gaf de heer [B] zijn perceptie weer van het besprokene tijdens een (volgens de verklaring) begin mei gehouden 2007 bespreking tussen de heren [B], [naam klager], Korver en de heer [A]. De vraag of hiermee het ambtsgeheim geschonden is, dient ontkennend beantwoord te worden. De heer [A] is iemand, die onmiddellijk bij de zaak betrokken was en die bij de bespreking aanwezig was, waarvan de heer [B] zijn bevindingen op schrift heeft gezet op verzoek van diezelfde heer [A]. Die verklaring is door de heer [B] dus niet aan een derde afgegeven. De verklaring van de heer [B] betreft namelijk het relaas van een bespreking, waarbij de heer [A] als betrokken partij aanwezig was. De tweede vraag, die in dit verband beantwoord dient te worden, is of de verklaring van de heer [B] juist is of niet? Ik heb inmiddels ook met de heer [B] een gesprek gehad. De heer [B] heeft mij met de hand op het hart verzekerd, dat de door hem afgegeven verklaring zijn perceptie is van de bespreking, die hij destijds met [naam klager], de heer [A] en de heer Korver heeft gevoerd.”

j.        In antwoord daarop schreef de raadsman van klager op 30 juni 2009 in een e-mailbericht het volgende, voor zover hier van belang: “Uw heer [B] heeft geen simpel gespreksverslag overlegd maar een nadrukkelijke verklaring. Het lijkt mij weinig aannemelijk dat de heer [B] het verschil niet kent, derhalve heeft de heer [B] weet gehad dat zijn verklaring aan derden zal worden overlegd, althans zal worden aangewend om als bewijs te dienen. Mijns inziens gaat u (logischerwijs) compleet voorbij aan het vraagstuk. Het waarheidsgehalte van de verklaring heeft niets te maken met de schending van het ambtsgeheim. In tegenstelling tot het beweerdelijk uwerzijds is deze schending van de geheimhouding ten aanzien van alles waarvan u en uw medewerkers kennis van nemen en daarmee de onrechtmatige daad feit, doch mocht definitief worden vastgesteld dat de verklaring ondeugdelijk is dan komt eveneens de eerlijkheid en onpartijdigheid van uw kantoor in het geding.”

2. De klacht

2.1 De notaris heeft in strijd met artikel 17 en artikel 18 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) gehandeld. Een (vermeende) medewerker van de notaris heeft eenzijdig, zonder toestemming van de notaris, althans vrijelijk, een voor klager belastende en ondeugdelijke verklaring afgelegd.

2.2 De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid kan worden beïnvloed. De notaris heeft kennelijk onvoldoende toezicht gehouden op de handelswijze van zijn (vermeende) medewerker.

2.3 Verder heeft de notaris zijn geheimhoudingsplicht op grond van artikel 22 Wna geschonden. [B] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd met de wetenschap dat dit stuk zou worden gebruikt om aan derden te overleggen. Een dergelijke belastende verklaring met (privacy)gevoelige informatie had nimmer mogen worden afgegeven.

3. Het verweer

3.1 [B] wordt door de notaris ingehuurd ter ondersteuning van het notariskantoor om achterstanden weg te werken en/of tijdelijke onderbezetting te bemannen. [B] is een zogenaamde “zzp-er” die met een eenmanszaak handelt onder de naam [naam kantoor B]. Als de notaris [B] inhuurt, dan werkt deze op het kantoor van de notaris en presenteert hij zich ook als notarieel medewerker van [naam notariskantoor] [B] werkt dan onder verantwoordelijkheid van de notaris aan de dossiers.

Deze gang van zaken is volgens de notaris op meerdere notariskantoren gebruikelijk.

3.2 In de verklaring van 17 april 2009 heeft [B] zijn perceptie weergegeven van de bespreking die begin mei 2007 plaatsvond (bij klager) tussen klager, Korver, [A] en [B]. De verklaring is op verzoek van [A] afgegeven. Aangezien [A] zelf onmiddellijk bij de zaak betrokken was en bij die bespreking ook aanwezig, kan er geen sprake zijn van het schenden van het ambtsgeheim. De verklaring is immers niet aan een derde afgegeven.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De eerste twee klachtonderdelen behandelt de kamer onder één noemer: de klacht ziet op de wijze van bedrijfsvoering door de notaris bij het inhuren van [B]. De manier waarop die bedrijfsvoering plaatsvindt, is op zichzelf toelaatbaar maar waarborgt niet dat de cliënt erop kan vertrouwen dat de notariële onpartijdigheid en vertrouwelijkheid in acht wordt genomen. De notaris heeft ter zitting verklaard dat [B] moet worden verondersteld, gezien zijn jarenlange ervaring, bekend te zijn met de regels omtrent geheimhouding. Het feit dat [B] al jarenlange ervaring heeft neemt echter niet weg dat op die punten afspraken dienen te worden gemaakt over de samenwerking tussen hem en de notaris en dat instructies dienen te worden vastgelegd.

4.3 Mogelijk was niet duidelijk voor klager, in welke hoedanigheid [B] aanwezig was bij de bespreking in mei 2007. In zijn schriftelijke verklaring van 17 april 2009 heeft hij in ieder geval verklaard dat hij daar was als notariële medewerker van de notaris. Dat was in strijd met de feiten. Ter zitting is gebleken dat [B] pas na de bespreking naar de notaris is gekomen met de mededeling dat hij een zaak had die door de ondernemingsrechtafdeling van het notariskantoor kon worden behandeld.

Niet uit te sluiten is, dat [B] bij de bespreking van mei 2007 de schijn heeft gewekt voor de notaris te werken, terwijl dat in die kwestie in feite niet zo was.

De kamer is van oordeel dat de notaris, door schriftelijke instructies aan [B], en ook door toe te zien op de naleving daarvan, zich naar vermogen moet inspannen een dergelijke onduidelijkheid te voorkomen. De kamer meent dat de notaris die onduidelijkheid tuchtrechtelijk kan worden verweten. De klacht wordt daarom gegrond verklaard. De kamer acht deze nalatigheid echter niet zodanig ernstig dat een maatregel dient te worden opgelegd.

4.4 Het derde klachtonderdeel gaat over de vraag of de notaris zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden doordat [B] in rechte een verklaring heeft afgelegd over de bespreking van mei 2007. Hoewel de notaris bij de mondelinge behandeling heeft verklaard de volle verantwoordelijkheid op zich te willen nemen voor dit feit (waarin hij echter geen kwaad ziet), is de kamer van oordeel dat de verklaring van [B] niet valt onder de geheimhoudingsplicht van de notaris. Vast staat immers dat de bespreking van mei 2007 plaatsvond buiten medeweten van de notaris. De notaris heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat [B] op dat moment geen werkzaamheden voor hem verrichtte. [B] viel ten tijde van de bespreking dus niet onder de verantwoordelijkheid van de notaris. Aangezien de notaris direct noch indirect heeft deelgenomen aan de bespreking van mei 2007 was er toen daarom geen sprake van aan hem in de hoedanigheid van notaris toevertrouwde mededelingen, waarvoor een geheimhoudingsplicht gold. Voor een verklaring van [B] over hetgeen in die bespreking door aanwezigen zou zijn besproken draagt de notaris dan ook geen verantwoordelijkheid.

De kamer komt daarom tot het oordeel dat de door [B] afgelegde verklaring direct noch indirect een schending van de geheimhoudingsplicht van de notaris oplevert.

Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

4.5 Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kamer van toezicht:

-                     verklaart het klachtonderdeel over de wijze van bedrijfsvoering van de notaris in de samenwerking met [B] gegrond, echter legt daarvoor geen maatregel op;

-                     verklaart het klachtonderdeel over de geheimhoudingsplicht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, voorzitter, M. Bijkerk,

E.R.S.M. Marres, R.H. Meppelink en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2010.

mr. E.B.T. Kienhuis,                                                   mr. J.A.J. Peeters,

secretaris.                                                                   voorzitter.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.