ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0746 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 239/2009

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0746
Datum uitspraak: 09-12-2010
Datum publicatie: 09-12-2010
Zaaknummer(s): 239/2009
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Een advocaat van een paar ontevreden (voormalig) patiënten van klager heeft verweerder schriftelijk om advies/een indicatie gevraagd teneinde de haalbaarheid van eventuele tuchtprocedure te kunnen inschatten. Verweerder heeft zonder de patiënten te zien adviezen uitgebracht. Klager stelt dat verweerder door adviezen als deskundige uit te brengen zonder dat hij patiënten heeft gezien in strijd met de KNMG richtlijn heeft gehandeld. Doordat de adviezen in tuchtprocedures zijn gebruikt zijn die openbaar geworden. Klager heeft daardoor schade geleden en het handelen van verweerder heeft geleid tot een beperking in het vertrouwen inde individuele gezondheidszorg. Er is volgens klager sprake van overtreding van de zogenoemde 2-e tuchtnorm (art. 47 lid 1 sub b wet BIG).  Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Geen sprake van openbaar bekend maken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 9 december 2010 naar aanleiding van de op 6 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , plastisch chirurg, gevestigd te B,

k l a g e r,

-tegen-

C , plastisch chirurg, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r .

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder diverse correspondentie en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is plastisch chirurg. In die hoedanigheid heeft hij onder meer de patiënten E en F behandeld.

Bij brief van 26 februari 2007 heeft mr. De Koning, advocaat van genoemde patiënten, het volgende verzoek aan verweerder gedaan.

“[…]

De betreffende patiënten klagen over de behandeling van [klager], de klachten zijn divers, maar zien onder andere op gebrekkige voorlichting, discutabele operatietechniek en gebrek aan nazorg.

Teneinde te bezien of de klachten terecht zijn en voldoende onderbouwd om voor te leggen aan het tuchtcollege, zoals betreffende cliënten wensen, wil ik u vriendelijk verzoeken om u uit te laten over de door [klager] gevolgde handelwijze. Daarbij wil ik u vriendelijk verzoeken om niet slechts te laten leiden door hetgeen de betreffende cliënten hebben gesteld met betrekking tot deze handelwijze, maar het gehele handelen van [klager], zoals dat blijkt uit het medisch dossier en het relaas van de patiënten te betrekken.

[…].”

Verweerder heeft de dossiers bestudeerd en nadien met betrekking tot beide genoemde patiënten middels separate brieven gedateerd 24 mei 2007, bericht gestuurd aan mr. De Koning.

In de brief betrekking hebbend op patiënt E staat onder meer het navolgende vermeld.

“ Betreffende […] kan ik u mededelen dat het dossier zoals ik dat van u ontvangen heb een beperkte beoordeling mogelijk maakt. De foto’s c.q. kopieën van foto's zijn van een zodanige kwaliteit dat alleen ten aanzien van de positionering van de retro-auriculaire littekens een opmerking te maken valt […]

Ten aanzien van het gestelde betreffende het feit dat het de voorkeur heeft om deze ingreep onder algehele narcose uit te voeren ben ik het hier mee eens. Het is zeer wel mogelijk zeer uitgebreide procedures onder lokaal anesthesie uit te voeren. Dat neemt niet weg dat toevoegen van een vorm van sedatie aan te raden is

Conclusie: mijns inziens zijn de littekens in de hals c.q. haarlijn niet op de juiste wijze gepositioneerd. Ook het eventueel optreden van wondgenezingsstoornissen verklaart niet waarom de positie van de littekens is zoals hij is. Verdere conclusies ten aanzien van de casus van […]zou ik  alleen willen trekken nadat ik patiënte gezien heb.”

Ter zitting heeft verweerder laten weten dat in deze brief per abuis in de eerste zin, hier in tweede alinea geciteerd het woordje ‘niet’ is weggevallen. Die zin dient volgens verweerder derhalve gelezen te worden als volgt: “Ten aanzien van het gestelde betreffende het feit dat het de voorkeur heeft om deze ingreep onder algehele narcose uit te voeren ben ik het hier niet mee eens.”

In de brief betreffende patiënte F heeft verweerder onder meer geschreven:

“ […]

Concluderend lijkt er in deze casus sprake te zijn van een drietal problemen:

-         insufficiënte preoperatieve voorlichting

-         een onjuiste indicatiestelling betreffende de marionetlijnen en de liposuctie van de bovenbenen

-         ten derde een ongewenst operatieresultaat waarbij met name de minilift littekens als een  insufficiënt resultaat mag worden betiteld

-         ook het creëren van grote deuken op de buitenzijde van het bovenbeen daar waar die niet al aanwezig waren mag als insufficiënte betiteld worden.

Aangezien ik patiënte niet ter consultatie heb gezien en ook geen uitspraken gedaan zijn over de bovenbenen, zijn de conclusies betreffende de benen puur en alleen gebaseerd op het verhaal van patiënte.

[…] .”

Mr. De Koning heeft vervolgens namens genoemde patiënten een tweetal klachten tegen klager bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven ingediend. Deze klachten zijn afgewezen.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder door het geven van een zogenoemd deskundigenbericht zonder patiënten te zien en klager te horen in strijd heeft gehandeld met de KNMG-richtlijn met betrekking tot het geven van deskundigenoordelen, en verweerder zich als deskundige uitgeeft op het terrein waarover hij heeft geadviseerd, doch niet als zodanig kan worden aangemerkt. Door de handelwijze en de door verweerder  getrokken conclusies heeft klager schade geleden. Voorts heeft de handelwijze van verweerder geleid tot een beperking in het vertrouwen van de individuele gezondheidszorg. Doordat de adviezen van verweerder in de tuchtprocedure zijn aangehaald en gebruikt zijn die openbaar geworden. Om die reden dient klager in zijn klacht te worden ontvangen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De tweede tuchtnorm heeft betrekking op het anderszins in strijd met het algemeen belang handelen, gelegen in de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Daarvan is mede gelet op de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, in het geval als hier aan de orde, geen sprake. Er is door verweerder geen uitlating/mededeling in het openbaar gedaan, terwijl zijn uitlatingen evenmin direct van invloed zijn op de individuele gezondheidszorg. Voorts is klager niet-ontvankelijk omdat hij niet klachtgerechtigd is in de zin van artikel 65 Wet BIG. Klager is niet in het openbaar door verweerder in diskrediet gebracht. Verweerder heeft slechts onder voorbehoud zijn mening geven over de hem voorgelegde casus, op een legitiem verzoek van een advocaat.

Subsidiair, voor zover klager wel ontvankelijk wordt geacht, concludeert verweerder tot afwijzing van de klacht als zijnde ongegrond. De door verweerder gegeven adviezen zijn niet geheel of grotendeels evident onjuist. Verweerder houdt zijn opvatting staande en de omstandigheid dat de ingediende klachten tegen klager door het tuchtcollege in Eindhoven ongegrond zijn beoordeeld, kan niet tot de conclusie leiden dat daarom de door verweerder gegeven adviezen ondeugdelijk zouden zijn.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Klager beroept zich met zijn klacht op overtreding door verweerder van de zogenoemde tweede tuchtnorm (art. 47 lid 1 sub b wet BIG). De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die niet door de eerste norm worden bestreken maar niettemin in strijd zijn met het algemeen belang, gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. De reikwijdte van deze norm is nog niet volledig uitgekristalliseerd. De rechtspraak is nog niet eenduidig. Uit enerzijds de memorie van toelichting en anderzijds de inmiddels ontwikkelde jurisprudentie kan wel worden afgeleid dat voor ontvankelijkheid van een klacht over het optreden van een deskundige, sprake dient te zijn van optreden dat in het openbaar dient te zijn gedaan dan wel in het openbaar bekend dient te zijn geworden en dat optreden op enige wijze in verband staat met (het algemeen belang van) de individuele gezondheidszorg. Het college verwijst onder meer naar de volgende uitspraken van het CTG 30-01-2003, TvGR 2003,36; CTG 22 november 2004, TvGR 2005, 10 en CTG 11 mei 2006, TvGR 2006, 28.

Gelet op de memorie van toelichting en de in de hiervoor aangehaalde uitspraken ontwikkelde criteria is het college van oordeel dat klager in zijn klacht niet kan worden ontvangen. Verweerder heeft op een gerechtvaardigd verzoek van een advocaat onder voorbehoud schriftelijk zijn visie gegeven op het medische handelen van klager. Verweerder heeft zich niet in het openbaar uitgelaten over klager noch hebben zijn schriftelijke uitlatingen directe invloed op (het algemeen belang van) de individuele gezondheidszorg. De omstandigheid dat de schriftelijke adviezen door de advocaat van de patiënten en mogelijk in de tuchtzaak bij het college te Eindhoven is ingebracht maakt zulks niet anders.

Klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.2      

Aan de vraag of klager al dan niet als belanghebbende in de zin van de Wet BIG kan worden aangemerkt noch aan de inhoudelijke toetsing van de door verweerder gegeven adviezen zal derhalve worden toegekomen.

6.      DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist, dr. P.J.G. Jörning, G.R.R. Kuiters en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris en uitgesproken in het openbaar op

9 december 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.