ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0673 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 017/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0673
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 017/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Klacht ingetrokken ter zitting
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende supervisie heeft gehouden op het handelen van een huisarts in opleiding. Klacht wordt tijdens de zitting ingetrokken en het college staakt de behandeling van de klacht.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2010 naar aanleiding van de op 1 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. L. Fedder,  jurist bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2010,  alwaar zijn verschenen klager en verweerster, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde.  Ter zitting is tevens de klacht behandeld tegen een collega van verweerster en een huisarts in opleiding. In die zaken wordt onder nummer 018/2010 en 097/2010 afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster voert samen met collega de heer E een huisartsenpraktijk te D. In deze praktijk was de heer F, huisarts in opleiding (HAIO), werkzaam in de periode van 1 maart 2008 tot

1 december 2009. In oktober 2008 was F bezig met het derde jaar van zijn opleiding. De ex-echtgenote van klager was -evenals klager zelf- patiënt bij voornoemde huisartsenpraktijk en F zag haar in oktober 2008 op zijn spreekuur. Naar aanleiding van dit consult heeft F op 17 oktober 2008 twee ongeadresseerde brieven geschreven en afgegeven aan de ex-echtgenote van klager. In de brieven staat, voor zover thans van belang, het navolgende vermeld: ‘Er is al jaren sprake van een overbelaste thuissituatie door de narcistische persoonlijkheid van haar man die daarbij vaak agressief is geweest. Hij is daarvoor diverse malen onder behandeling geweest, zonder voldoende resultaat. […] Zij is al sinds 1997 onder begeleiding van een psychiater naar aanleiding van de dood van haar zoontje met hierop volgend een psychotische episode van haar man en daarbij zeer agressief was’.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door -in haar hoedanigheid van supervisor- niet te interveniëren toen F, als zijnde huisarts in opleiding, in oktober 2008 een tweetal brieven opstelde, die nadelig voor klager zouden zijn.


4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij op generlei wijze bemoeienis heeft gehad met de door F opgestelde brieven. De brieven zijn niet door haar, in opdracht van haar of namens haar opgesteld. Verweerster had geen weet van het bestaan van de brieven omdat zij geen supervisor was van F. Verweerster stelt dat klager daarom niet in zijn klacht ontvangen kan worden.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ter zitting heeft verweerster op aannemelijke wijze duidelijk gemaakt dat zij geen supervisor is geweest van huisarts in opleiding F. Klager heeft hierop zijn klacht. Op grond van artikel 65 lid 10 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg moet het college beoordelen of de behandeling van de klacht, ondanks de intrekking daarvan, om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.

Het college is van oordeel dat dit niet het geval is.

6.      DE BESLISSING

Het college staakt de behandeling van de klacht.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, G.W.A. Diehl, A.M. Rijken, en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

18 november 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.