ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0672 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 097/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0672
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 097/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts in opleiding. Klager verwijt verweerder dat hij aan de ex-echtgenote van klager een geneeskundige verklaring heeft afgegeven , waarin verweerder uitspraken doet over de psychische gesteldheid van klager die niet berusten op de eigen waarneming van verweerder. Het college waarschuwt verweerder.      

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2010 naar aanleiding van de op 1 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. L. Fedder, jurist bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft vervolgens gerepliceerd, verweerder heeft afgezien van dupliek. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is tevens de klacht behandeld tegen een collega van verweerder en een huisarts in opleiding. In die zaken wordt onder nummer 017/2010 en 018/2010 afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder voert samen met zijn collega, mevrouw E, een huisartsenpraktijk te D. In deze praktijk was de heer F, huisarts in opleiding (HAIO), werkzaam in de periode van 1 maart 2008 tot 1 december 2009. In oktober 2008 was F bezig met het derde jaar van zijn opleiding. De ex-echtgenote van klager was -evenals klager zelf- patiënt bij voornoemde huisartsenpraktijk en F zag haar in oktober 2008 op zijn spreekuur. Naar aanleiding van dit consult heeft F op 17 oktober 2008 twee ongeadresseerde brieven geschreven en afgegeven aan de ex-echtgenote van klager. In de brieven staat, voor zover thans van belang, het navolgende vermeld: ‘Er is al jaren sprake van een overbelaste thuissituatie door de narcistische persoonlijkheid van haar man die daarbij vaak agressief is geweest. Hij is daarvoor diverse malen onder behandeling geweest, zonder voldoende resultaat. […] Zij is al sinds 1997 onder begeleiding van een psychiater naar aanleiding van de dood van haar zoontje met hierop volgend een psychotische episode van haar man en daarbij zeer agressief was’.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door -in zijn hoedanigheid van supervisor- niet te interveniëren toen F, als zijnde huisarts in opleiding, in oktober 2008 een tweetal brieven opstelde die nadelig voor klager zouden zijn.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder erkent de supervisor te zijn van F. Hij heeft echter geen bemoeienis gehad met de door F opgestelde brieven omdat F geheel zelfstandig functioneerde gezien hij in het derde jaar van zijn opleiding was. In deze opleidingfase is het gebruikelijk niet meer alle dagelijkse werkzaamheden te controleren. F heeft verweerder niet geconsulteerd over het opstellen van de brieven en verweerder was hiervan niet op de hoogte totdat klager telefonisch contact met hem opnam. Verweerder heeft achteraf aan F uitleg gegeven dat de opgestelde brieven niet in deze vorm afgegeven hadden mogen worden.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij voldoende supervisie heeft gehouden over de huisarts in opleiding. De opleiding tot huisarts brengt noodzakelijkerwijs mee dat naarmate de opleiding verder vordert de supervisor meer op de achtergrond zijn superviserende taak uitoefent. In oktober 2008 was F in zijn derde opleidingsjaar en functioneerde hij zeer zelfstandig. Verweerder achtte F hiertoe in staat en ter zitting heeft verweerder dit voldoende gemotiveerd. Verweerder hoefde niet alle dagelijkse werkzaamheden van F te controleren en verweerder mocht in toenemende mate de behandeling aan zijn verantwoordelijkheid overlaten. Verweerder had mogen verwachten dat F bekend was met de al sedert jaren bestaande KNMG-richtlijnen over het afgeven van (geneeskundige) verklaringen en met de vaste jurisprudentie van de tuchtcolleges over het afgeven van verklaringen ten behoeve van bijvoorbeeld echtscheidingen en omgangsregelingen. Tevens had verweerder van F mogen verwachten dat hij in de gegeven situatie overleg had gepleegd over de vraag of hij de brieven van de aard en strekking als de onderhavige, wel voor zijn rekening kon nemen.

Het college acht de klacht daarom ongegrond.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, G.W.A. Diehl, A.M. Rijken, en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

18 november 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.