ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0671 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 042/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0671
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 042/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende de behandeling van de moeder van klaagster en betreffende overleg met klaagster. Machtiging als onvoldoende aangemerkt. Klaagster niet ontvankelijk in haar klacht betreffende de behandeling van moeder en voor het overige is de klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2010 naar aanleiding van de op 22 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. L. Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift met bijlagen ingediend, desgevraagd een aanvulling hierop, eigener beweging nog driemaal gevolgd door een aanvulling met bijlagen, waarna desgevraagd nog een machtiging werd ingezonden, andermaal gevolgd door een aanvulling. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met bijlagen.

Klaagster heeft op 15 en op 19 augustus 2010 nog per fax stukken ingediend en ook daarna heeft klaagster vele stukken per fax ingediend. Samengevat is het verdere verloop van de procedure als volgt geweest.

Het mondeling vooronderzoek is gehouden op 3 september 2010. Verweerder en zijn gemachtigde zijn hierbij verschenen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Klaagster heeft laten weten dat zij de oproep voor dit vooronderzoek te laat heeft ontvangen. Het college heeft klaagster daarom bij brief van 13 oktober 2010 een nieuwe datum voor een vooronderzoek aangeboden. Tevens heeft de voorzitter bij brief van 14 oktober 2010 naar aanleiding van een inmiddels door klaagster ingediende klacht tegen de secretaris de gang van zaken rond het vooronderzoek schriftelijk toegelicht en nogmaals de nieuwe datum van het vooronderzoek bevestigd, te weten 4 november 2010 om 10.00 uur. Klaagster nam op 26 oktober 2010 telefonisch contact op en deelde mee dat zij al eerder had laten weten nooit in de ochtend beschikbaar te zijn. Bij brief van 27 oktober 2010 is aan klaagster vervolgens voor de laatste maal een nieuwe datum voor een vooronderzoek aangeboden, te weten 30 november 2010 om 15.00 uur. Op 1 november 2010 liet klaagster telefonisch weten 30 november 2010 te laat te vinden. Zij sprak de wens uit het mondelinge vooronderzoek op 4 november 2010 in de middag door te laten gaan. In dat gesprek gaf zij ook aan dat zij niet in het bijzijn van verweerder wilde worden gehoord. De secretaris heeft haar laten weten na te gaan of dit tot de mogelijkheden behoorde en sprak met klaagster af dat klaagster daarover zou terugbellen omdat klaagster haar telefoonnummer niet aan het college wilde geven. Bij fax van 2 november 2010 liet klaagster weten dat zij getracht had telefonisch contact op te nemen, zoals afgesproken, maar dat het college telefonisch niet bereikbaar was. Op 3 november 2010 nam klaagster weer telefonisch contact op. Haar werd meegedeeld dat het vooronderzoek inderdaad 4 november 2010 in de middag kon doorgaan. Klaagster gaf vervolgens aan dat zij dan niet zou verschijnen omdat haar leven ook doorging, waarbij zij aangaf op 4 november 2010 weer naar het college te zullen bellen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Bij brief van 5 november 2010 is vervolgens aan klaagster meegedeeld dat haar verzoek om een andere datum niet werd gehonoreerd en dat het vooronderzoek geëindigd was. Diezelfde dag nam klaagster telefonisch contact op. Op haar verzoek is de brief van 5 november 2010 aan haar voorgelezen en tevens zijn excuses aangeboden voor het feit dat op 2 november 2010 het college niet telefonisch bereikbaar was.

Klaagster heeft met deze klacht samenhangende klachten ingediend tegen andere beroepsbeoefenaren.

2.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagsters klachten richten zich -zakelijk weergegeven- op verschillende aspecten van de door verweerder verleende huisartsenzorg aan de moeder van klaagster, E, verder patiënte te noemen.

3.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster geen rechtstreeks belanghebbende is omdat de patiënt in kwestie heeft aangegeven geen klacht te willen indienen.

4.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

4.1               

In beginsel is uitsluitend de patiënt zelf klachtgerechtigd indien het gaat om de hem of haar verleende individuele gezondheidszorg. Een ander dan de patiënt zelf is dat in beginsel uitsluitend met instemming van de patiënt.

4.2

Klaagster heeft in dit verband een machtiging d.d. 9 april 2010 overgelegd, ondertekend door haar moeder, met als inhoud:

“Hierbij machtig ik mijn dochter A mijn belangen te behartigen ten aanzien van C, mijn huisarts.”

4.3

Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat klaagster niet klachtgerechtigd is overgelegd:

- een verklaring d.d. 27 oktober 2009 van vijf andere dochters van patiënte waarin deze verklaren dat één van hen eerste contactpersoon is en een ander tweede contactpersoon tussen patiënte en de huisarts;

- een verklaring d.d. 8 juni 2010 van deze vijf andere dochters van patiënte, waarin zij verklaren dat patiënte altijd zeer lovend over aangeklaagde is en het volste vertrouwen in hem heeft, waarop patiënte op 16 juni 2010 heeft vermeld:

“Het bovenstaande ben ik het helemaal mee eens. De heer C is een prima huisarts voor mij.”

- een verklaring d.d. 17 juni 2010 van patiënte, waarin deze verklaart:

“Ik, ondergetekende, ben het niet eens met de klacht die mijn dochter A tegen mijn huisarts de heer C heeft ingediend.”

4.4

Tegenover de tamelijk algemeen geformuleerde machtiging die door klaagster is overgelegd, staat de zeer concrete verklaring van de patiënte dat zij het niet eens is met een klacht tegen de aangeklaagde en, in een andere verklaring, dat zij het volste vertrouwen in hem heeft en hem een prima huisarts vindt. Gelet hierop kan het college niet tot het oordeel komen dat de onderhavige klacht de instemming heeft van de patiënte. Klaagster is niet als rechtstreeks belanghebbende aan te merken waar het de aan patiënte verleende gezondheidszorg betreft en is in zoverre dus niet ontvankelijk in haar klacht.

4.5

Klaagster heeft ook nog gesteld dat zij zelf belanghebbende is. In de onderhavige tuchtzaak is zij inderdaad rechtstreeks belanghebbende waar zij erover klaagt dat verweerder niet met haar wil overleggen. In zoverre is klaagster weliswaar klachtgerechtigd, maar is de klacht kennelijk ongegrond. Verweerder heeft met recht mogen aandringen op stroomlijning van het contact met de familie via één contactpersoon en heeft vervolgens met recht de wens van de grootst mogelijke meerderheid van de kinderen mogen volgen. Zowel in het geval patiënte nog wilsbekwaam is als in het geval zij wilsonbekwaam is te achten, heeft verweerder hiermee (in het laatste geval op grond van BW 7:465, derde lid) juist gehandeld.

5.      DE BESLISSING

Het college verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht als hierboven aangegeven en wijst deze voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, S. Tiemersma en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.