ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0670 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 018/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0670
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 018/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende supervisie heeft gehouden op het handelen van een huisarts in opleiding. Het college wijst de klacht af.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2010 naar aanleiding van de op 1 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts in opleiding, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, jurist bij de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is tevens de klacht behandeld tegen de supervisor van verweerder en diens collega. In die zaken wordt onder nummer 017/2010 en 097/2010 afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Huisarts de heer E voert samen met zijn collega mevrouw F een huisartsenpraktijk te D. In deze praktijk was verweerder als huisarts in opleiding (HAIO) werkzaam in de periode van 1 maart 2008 tot 1 december 2009. In oktober 2008 was verweerder bezig met het derde jaar van zijn opleiding. De ex-echtgenote van klager was -evenals klager zelf- patiënt bij voornoemde huisartsenpraktijk en verweerder zag haar in oktober 2008 op zijn spreekuur. Naar aanleiding van dit consult heeft verweerder op 17 oktober 2008 twee ongeadresseerde brieven geschreven en afgegeven aan de ex-echtgenote van klager. In de brieven staat, voor zover thans van belang, het navolgende vermeld: ‘Er is al jaren sprake van een overbelaste thuissituatie door de narcistische persoonlijkheid van haar man die daarbij vaak agressief is geweest. Hij is daarvoor diverse malen onder behandeling geweest, zonder voldoende resultaat. […] Zij is al sinds 1997 onder begeleiding van een psychiater naar aanleiding van de dood van haar zoontje met hierop volgend een psychotische episode van haar man en daarbij zeer agressief was’.

Verweerder heeft klager nooit gezien of gesproken.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

-         zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door uitlatingen op schrift te zetten die zeer schokkend en nadelig zijn voor klager;

-         zijn gezag als arts heeft misbruikt door niet op eigen waarneming gebaseerde feiten en onware verklaringen af te leggen, die nu gebruikt worden in een gerechtelijke procedure;

-         dat hij zonder toestemming noch wederhoor van klager informatie, die op klagers psychische gesteldheid betrekking heeft, met derden heeft uitgewisseld.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het beter was geweest dat hij de twee brieven van d.d. 17 oktober 2008 niet zou hebben opgesteld. Hij meende in het belang van de gezondheidstoestand van de ex-echtgenote van klager te handelen en heeft zich niet gerealiseerd dat deze brieven voor een ander doel gebruikt zouden kunnen worden. Verweerder betreurt het opstellen van de brieven, die niet concreet waren geadresseerd waardoor niet bleek aan wie de brieven waren gericht en in welke context ze waren opgesteld. Verweerder erkent dat hij in de brieven geen informatie had mogen geven over klager. Verweerder heeft geen overleg gevoerd met zijn supervisor omdat hij het verzoek tot het opstellen van brieven niet heeft herkend als zijnde een overlegsituatie.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.

De brieven die verweerder aan de ex-echtgenote van klaagster heeft meegegeven moeten, naar het oordeel van het college, gezien worden als geneeskundige verklaringen. In de tuchtrechtspraak zijn normen ontwikkeld ten aanzien van geneeskundige verklaringen. Deze kunnen als volgt worden samengevat.

Een behandelend arts dient in beginsel geen geneeskundige verklaring af te geven aan derden. Als een arts een verklaring afgeeft dient hij zorgvuldig te werk te gaan. De verklaring dient voorts te voldoen aan hoge eisen van objectiviteit, dient behoorlijk gemotiveerd te zijn en de arts moet zich onthouden van uitspraken die niet op het terrein van zijn specifieke deskundigheid liggen. Uiteraard dient de arts zich te allen tijde te onthouden van het verstrekken van informatie en het geven van een waardeoordeel over personen die hij niet kent.

5.3

In het onderhavige geval heeft verweerder door het schrijven van de litigieuze brieven de normen omtrent het afgeven van een geneeskundige verklaring met voeten getreden. Verweerder heeft zich in de verklaring niet beperkt tot informatie over de ex-echtgenote van klager, doch zich in het bijzonder op suggestieve wijze uitgelaten over de (mogelijke) persoonlijkheidsstructuur van klager. Die uitspraken waren bovendien niet op enig (medisch) onderzoek of bevinding gebaseerd, waarmee verweerder zich heeft uitgelaten buiten zijn deskundigheid. Indien hij wel meende gefundeerd en binnen zijn deskundigheid de uitlatingen over klager te kunnen doen heeft verweerder daarmee zijn beroepsgeheim geschonden nu hij voor het geven van informatie geen toestemming van hem had gevraagd en verkregen.

5.4

Verweerder had zich naar het oordeel van het college tevens dienen te realiseren dat de brieven, doordat deze door hem niet specifiek waren geadresseerd en hij deze feitelijk ter hand heeft gesteld aan de ex-echtgenote van klager, zouden kunnen worden gebruikt in een context -naar in casu is gebleken in een juridische procedure- waarvoor verweerder deze niet bedoeld had.

5.5

Voorts is het college van oordeel dat het hier, ook al bevond verweerder zich inmiddels in het derde jaar van zijn opleiding als HAIO, evident een situatie betrof waarin hij met zijn opleider had dienen te overleggen over de vraag of hij de brieven van de aard en strekking als de onderhavige, wel voor zijn rekening kon nemen.

5.6

Het college acht bovenomschreven handelen van verweerder onzorgvuldig. Verweerder is buiten zijn deskundigheid getreden door de bewuste brieven te schrijven die bovendien niet waren geadresseerd. Het college is van oordeel dat verweerder zich afwijzend had moeten opstellen met betrekking tot het afgeven van een verklaring en beter had moeten nagaan waarvoor de ex-echtgenote van klager de verklaring behoefde en/of zou kunnen gaan gebruiken en de situatie met zijn opleider had moeten bespreken.

5.7

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg, ingevolge artikel 47 lid 1b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. In de omstandigheid dat hij heeft ingezien dat zijn handelen onjuist was en zijn spijt daaromtrent heeft getoond ziet het college aanleiding in deze met de navolgende sanctie te volstaan.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, G.W.A. Diehl, A.M. Rijken, en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

18 november 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.