ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0660 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 060/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0660
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 060/2010
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt Verweerder, huisarts, dat die zich tegenover klager, die mede met het gezag over zijn 13 jarige gehandicapte dochter is belast, ten onrechte heeft beroepen op zijn beroepsgeheim mbt informatie over de dochter die door verweerder aan de moeder is verstrekt. Tevens klacht over de inhoud van de verklaring die verweerder heeft afgelegd tegenover de raad voor de kinderbescherming en over het feit dat verweerder klagers dochter, zonder hem te informeren en zonder dat toestemming is verleend, heeft doorverwezen naar de gynaecoloog voor sterilisatie. Klachten gegrond. Waarschuwing.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2010 naar aanleiding van de op 13 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerder.


2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager en de moeder van hun (geestelijk) gehandicapte dochter E zijn verwikkeld in een strijd om de zorg voor hun dochter. Zij hebben het gezamenlijk gezag over hun dochter. De Raad voor de Kinderbescherming is daarbij gevraagd advies uit te brengen aan de kinderrechter. Klager heeft bij brief van 11 november 2009 aan verweerder - die huisarts is van zowel klager als zijn ex-echtgenote en hun dochter - gevraagd of deze kon bevestigen of ontkennen dat hij een negatief advies had gegeven aan de moeder en dat E niet een gesprek met de kinderrechter aan moet gaan. Verweerder heeft daar 16 november 2009 schriftelijk op gereageerd en klager bericht dat hij niet op zijn vraag kon ingaan omdat dit onder het medisch beroepsgeheim valt.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verweerder als informant gehoord op 12 februari 2010 en mede naar aanleiding daarvan advies uitgebracht aan de kinderrechter. Klager en zijn ex-echtgenote hadden toestemming gegeven aan verweerder om informatie te verstrekken.

De Raad heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport. In dat rapport staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

“De huisarts geeft aan dat hij op de hoogte is van de strijd tussen de ouders. Ze zijn beiden patiënt van hem en vertellen tijdens een consult wel eens hun beleving. De huisarts maakt zich in dat opzicht enigszins zorgen om E, omdat zij daartussen in zit. De huisarts vindt het moeilijk om aan te geven bij wie E het beste op de plek zou zijn. Er is bij beide ouders geen sprake van een verwaarlozende opvoedingssituatie. Zowel de ene als de andere ouder biedt een goede verzorging aan E, in emotioneel en in lichamelijk opzicht. De huisarts is wel van mening dat de ouders zich meer zouden mogen realiseren welk effect hun strijd op het welbevinden van E heeft. Hun gezamenlijke verantwoordelijkheid als ouders zou meer prioriteit mogen hebben. Er zijn geen persoonlijke of psychiatrische problemen bij de ouders bekend waarvoor diagnose noodzakelijk is. Wel is moeder begin 2009 bij een sociaal psychiatrisch verpleegkundige geweest, om wat extra ondersteund te worden. Tevens hebben de ouders in het verleden gezamenlijk begeleiding gehad in de opvoeding van een gehandicapt kind. Dit richtte zich met name op de moeder, omdat zij toen hoofdopvoeder was.”

Op 13 januari 2009 heeft verweerder de moeder van E een verwijzing naar de gynaecoloog gegeven voor de sterilisatie van E.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende:

1.      dat hij zich ten onrechte heeft beroepen op zijn beroepsgeheim waardoor klager niet geïnformeerd is over het advies dat verweerder heeft gegeven aan de raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;

2.      dat hij een leugenachtige verklaring heeft afgegeven aan de raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;

3.      dat hij klager niet heeft geïnformeerd over en om toestemming heeft gevraagd voor de sterilisatie van zijn dochter.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder erkent dat hij zich ten onrechte op zijn beroepsgeheim heeft beroepen. Het advies dat hij heeft uitgebracht ten aanzien van klagers dochter had niet alleen met de moeder, maar ook met klager besproken moeten worden. Verweerder is van mening dat hij geen leugenachtige verklaring heeft afgegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming. Een psychiatrische stoornis achtte hij zowel bij klager als bij E’s moeder niet aanwezig, zodat een nader onderzoek niet noodzakelijk was. Verweerder erkent dat hij klager had moeten informeren ten aanzien van de sterilisatie van zijn dochter. Hij heeft zich niet gerealiseerd dat hij klager hiervoor toestemming had moeten vragen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft ten aanzien van het eerste klachtonderdeel erkend dat hij zich ten onrechte op zijn beroepsgeheim heeft beroepen. De vraag betrof de informatie die door verweerder met betrekking tot dochter van klager was verstrekt. Vader heeft als met het gezag over zijn dochter belaste vader recht op deze informatie. Derhalve is dit klachtonderdeel gegrond. Ter zitting heeft verweerder overigens nog toegelicht dat hij zich heeft onthouden van het geven van advies aan de Raad met betrekking tot de vraag of E al dan niet door de kinderrechter gehoord kon worden, omdat hij geen psycholoog is en hij op dit terrein niet deskundig is.

5.3

Klager heeft verweerder verweten dat hij een onjuiste verklaring tegenover de Raad voor de Kinderbescherming heeft afgelegd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij de verklaring die door de Raad uit zijn mond is opgetekend, in concept heeft gezien en dat hij voor de juistheid van die verklaring heeft getekend. Daarmee staat vast dat verweerder de inhoud van de verklaring, zoals hiervoor weegegeven, voor zijn rekening neemt.

Het college is van oordeel dat de informatie die verweerder heeft gegeven, niet in overeenstemming is met de informatie die verder beschikbaar is. De opmerking van verweerder dat er geen psychiatrische problemen bij de ouders zijn waarvoor diagnose noodzakelijk is, doet geen recht aan de feitelijke situatie nu ter zitting naar voren is gekomen dat de moeder van E in 2006 voor behandeling naar de psychiater is verwezen en zij gedurende meerdere jaren begeleiding heeft gehad van een psychiatrisch verpleegkundige. De uitlating suggereert dat er op dit vlak niets aan de hand is en dat verder onderzoek hiernaar door de Raad niet aangewezen is.

Voorts bevindt zich onder de stukken die zich in het dossier bevinden, een deel van de patiëntenkaart van E. Dat deel bestrijkt de periode van 13 januari 2009 tot 3 september 2009. Daarin wordt door de vader gewag gemaakt van blauwe plekken bij E waarbij hij aangeeft zich zorgen te maken over de opvoedingssituatie van E (hij vraagt zich af of er sprake is van geestelijke danwel lichamelijke mishandeling in de opvoedingssituatie van moeder) en tevens meldt hij dat er naar zijn informatie sprake is van drankmisbruik bij moeder en dat zij enkele malen met de politie in aanraking is geweest. Tevens staat in de kaart genoteerd dat moeder de politie heeft ingeschakeld omdat klager E niet terug heeft gebracht. Het college is van oordeel dat klager in zoverre kan worden gevolgd dat de afgelegde verklaring van verweerder tegenover de Raad voor de kinderbescherming, onvoldoende recht doet aan de zorgen die over E zijn uitgesproken en die in haar patiëntenkaart zijn genoteerd. In het licht daarvan kan de verklaring van verweerder de toets der kritiek niet doorstaan. Het college kan daarbij uiteraard geen feitelijke uitspraak doen over de juistheid van hetgeen op de kaart is opgenomen, daarvoor was nu juist het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming bedoeld.

Ter zitting is het college overigens gebleken dat er afgelopen jaar een ondertoezichtstelling met betrekking tot E is uitgesproken, hetgeen impliceert dat er weldegelijk sprake was van zorg rondom de opvoedingssituatie van E.

Het college acht op grond van het vorenstaande ook dit klachtonderdeel gegrond.

5.4

Verweerder heeft E, op verzoek van haar moeder, doorverwezen naar een gynaecoloog voor sterilisatie. Vast staat dat klager voor deze doorverwijzing geen toestemming had gegeven en dat dit ook niet met hem is overlegd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de moeder van E bij hem op het spreekuur is geweest om te vragen of E gesteriliseerd kon worden omdat zij inmiddels drie keer ongesteld was geweest en makkelijk te beïnvloeden is, terwijl zij niet in staat mag worden geacht zelf een kind op te voeden.

Het college is van oordeel dat verweerder zich, bij dergelijke vergaande en niet medisch noodzakelijke en in beginsel irreversibele ingreep bij een kind van dertien jaar, er expliciet van had moeten vergewissen dat ook klager zijn toestemming voor een dergelijke ingreep had gegeven. Bij ingrepen van dergelijke aard mag toestemming van de andere met gezag belaste ouder niet verondersteld worden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij inziet dat hij op dit punt niet juist heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

Het voorgaande brengt mee dat de klacht in alle drie de onderdelen gegrond is. Het college is van mening dat het opleggen van een maatregel geïndiceerd is en acht de maatregel van waarschuwing passend.


6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, G.W.A. Diehl, A.M. Rijken, en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

18 november 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.