ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0579 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 021/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0579
Datum uitspraak: 09-09-2010
Datum publicatie: 09-09-2010
Zaaknummer(s): 021/2010
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater betreffende diagnose schizoaffectieve psychose of schizofrene stoornis en de medicatie. Klacht deels niet ontvankelijk vanwege verjaring en deels kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 9 september 2010 naar aanleiding van de op 9 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, destijds werkzaam te D,

bijgestaan door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen, een aanvullend klaagschrift voorzien van bijlagen en een tweede aanvullend klaagschrift. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Klager heeft gerepliceerd voorzien van bijlagen en een aanvullende repliek ingediend. Verweerder heeft gedupliceerd.

Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is van 13 juni 1996 tot 15 augustus 1996 opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van het E in D. Hij werd daar behandeld door verweerder. De reden voor de opname waren hypochondere klachten, waaronder een stoornis in het zien.

Van 15 augustus 1996 tot 18 september 1996 volgde klager dagbehandeling. Daarna is klager tot 28 augustus 2000 poliklinisch bij verweerder onder behandeling geweest onder de diagnose schizoaffectieve psychose of schizofrene stoornis.

Vanaf 4 september 2000 heeft verweerder de behandeling van klager overgedragen aan de psychiater F eveneens verbonden aan het E te D.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

-         dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en heeft volgehouden;

-         dat hij weinig tot geen informatie heeft verstrekt over de (gedwongen) behandeling en over eventuele alternatieve behandelingen;

-         dat hij verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven en (laten) verstrekken (injecteren) met gruwelijke bijwerkingen;

-         dat hij een afstandelijke en ongeïnteresseerde houding had;

-         dat hij onjuiste en misleidende informatie in het dossier van klager heeft opgenomen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de bevoegdheid tot het indienen van een klacht vervalt door verloop van tien jaar ná de dag waarop de handeling of de nalatigheid heeft plaatsgevonden ( artikel 65, vijfde lid Wet BIG). Het klaagschrift dateert van 7 februari 2010. Dat betekent dat klager niet ontvankelijk is met betrekking tot de klachten over gedragingen en handelingen van verweerder van vóór 7 februari 2000.

In de periode na 7 februari 2000 heeft verweerder klager gezien op 14 februari, 29 mei en 28 augustus 2000. De klacht ziet derhalve op die contacten.

Verweerder heeft tijdens deze drie polikliniekbezoeken geen diagnose gesteld.

In de periode februari 2000 tot september 2000 kreeg klager naast een dagelijkse dosis Efexor XR van 75 mg., een maandelijks depot van Haldol van 100 mg.

Bij een schizofrene psychose is in zijn algemeenheid het advies om antipsychotica (Haldol) nog twee jaar na de laatste psychotische verschijnselen te continueren omdat anders de kans op recidive groter is. De laatste psychotische verschijnselen zijn op 29 mei 2000 (slecht zien) door verweerder bij klager waargenomen. Daarom was het advies van verweerder om nog zeker twee jaar nadien Haldol te gebruiken. Klager heeft deze medicatie in ieder geval tot 29 november 2000 vrijwillig genomen. Verweerder betreurt dat klager de injecties, zoals hij aangeeft in de stukken, als vernederend heeft ervaren echter, van gedwongen medicatie was geen sprake. Verweerder acht de gegeven medicatie en de dosering juist.

Volgens verweerder verliepen de drie polikliniekbezoeken op een prettige manier en gaf klager geen blijk van irritatie of ongenoegen tijdens deze bezoeken.

Verweerder betwist dat hij onjuiste en misleidende informatie in het dossier van klager heeft aangebracht en wijst er op dat de opvolgend psychiater zelf verantwoordelijk is voor de behandeling en voor de door hem voorgeschreven medicatie.

De conclusie van verweerder is dat klager slechts ontvankelijk is in zijn klachten voor zover deze betrekking hebben op de consulten op 14 februari, 29 mei en 28 augustus 2000. Verder is verweerder van mening dat de klachten die betrekking hebben op deze consulten feitelijke grondslag missen, dat deze kennelijk ongegrond zijn danwel van onvoldoende gewicht en dienen te worden afgewezen.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder wijst er terecht op dat, vanwege de verjaringstermijn, klager in zijn klacht voor zover deze ziet op handelen of nalaten door verweerder langer dan 10 jaar voor het indienen van de klacht niet ontvankelijk is.

Dat brengt met zich dat de gestelde diagnose een gegeven is dat niet ter beoordeling is aan het college.

De klacht ziet derhalve slechts op drie consulten namelijk die van 14 februari, 29 mei en 28 augustus 2000. De notities betreffende deze consulten heeft verweerder overgelegd als bijlage bij het verweerschrift. Deze notities ondersteunen het verweer van verweerder zoals hierboven weergegeven terwijl klager zijn klachten betreffende die consulten verder niet of onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.

Met name heeft het college geen aanwijzingen dat er signalen waren tijdens deze consulten op basis waarvan verweerder aan de gestelde diagnose diende te twijfelen en is het college van oordeel dat de voorgeschreven medicatie - gegeven de gestelde diagnose - juist was.

Onder die omstandigheden kunnen de klachten niet slagen.

De conclusie is dan ook dat verweerder niet is tekort geschoten in de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.                                                            

6.      DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet ontvankelijk in de klacht voor zover deze ziet op het handelen vóór 9 februari 2000.

Het college wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter,  S. de Jong en

J.N. Voorhoeve, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                    

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.