ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0405 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 143/2009

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0405
Datum uitspraak: 01-07-2010
Datum publicatie: 01-07-2010
Zaaknummer(s): 143/2009
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Gegrond voor zover het gaat om vermelding borderline persoonlijkheidssoornis als diagnose, uitsluitend op basis van de informatie van klaagster dat dit in het verleden aan de orde was geweest terwijl dit niet het verzuim in die periode bepaalde. Overige klachtonderdelen, onder meer over ontbreken klachtenregeling, ongegrond. Het college acht het wel dienstig dat er ook voor zelfstandige bedrijfsartsen de mogelijkheid komt om gebruik te maken van een uniforme klachtenregeling. Zulks bestaat immers al voor bedrijfsartsen in dienst van een organisatie die is aangesloten bij de Uniforme Klachtregeling Arbodiensten en voor bedrijfsartsen, aangesloten bij het ZBA-netwerk, terwijl overigens de KNMG-gedragsregels voor artsen en de Beroepscode voor bedrijfsartsen de aanwezigheid van een klachtenregeling veronderstellen. Waarschuwing en publicatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 1 juli 2010 naar aanleiding van de op 25 juni 2009 ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend, voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Alleen klaagster heeft gebruik gemaakt van de aan partijen geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek. Van het op 29 januari 2010 gehouden mondeling

vooronderzoek is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder heeft op verzoek van de secretaris nog zijn dossier overgelegd en daarbij een nadere reactie gegeven.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 mei 2010, alwaar beide partijen in persoon zijn verschenen.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het dossier van verweerder, dient voor zover van belang van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is als zelfstandig bedrijfsarts werkzaam bij de werkgeefster van klaagster. In april 2009 heeft haar werkgeefster aangekondigd dat de ziektewetregeling zou worden versoberd en dat ernaar werd gestreefd het ziekteverzuim terug te dringen, onder meer door zo spoedig mogelijk bezoek door de bedrijfsarts aan degene die zich had ziekgemeld.

Klaagster meldde zich per donderdag 7 mei 2009 ziek. Vrijdag was voor haar een roostervrije dag. Op zaterdag 9 mei 2009 werd zij gebeld door verweerder. Dit was het eerste contact tussen beiden en het dossier van verweerder bevatte geen eerdere medische gegevens met betrekking tot klaagster. Klaagster gaf te kennen dat ze chronische voorhoofdsholteontsteking had, waarvoor ze 2-3 keer per jaar thuis bleef en dat ze knallende hoofdpijn had. Voorts, onder meer, dat ze ex-wajonger en ex-borderliner was. Verweerder noteerde als afspraak dat klaagster na het weekend weer aan het werk ging en dat hij klaagster wilde zien als zij meer dan 5 werkdagen per jaar ziek was. Als diagnose gaf hij, naast overige infecties van de bovenste luchtwegen, aan: “Emotioneel instabiele persoonlijkheidsstoornis/borderline persoonlijkheidsstoornis”. Op dinsdag 19 mei 2009 meldde klaagster zich weer ziek. Die middag werd zij thuis bezocht door verweerder, geassisteerd door zijn echtgenote werkzaam als verpleegkundige. Verweerder nam een anamnese van klaagster af, waarvan hij onder meer noteerde: “ben van 18 tot 32 jaar arbeidsongeschikt geweest. WAJONG. Reden: borderline en aanverwante zaken.”  Klaagster gaf voorts te kennen dat ze later nog eenmaal terug was geweest bij de RIAGG en dat men toen aangaf: geen borderline, niets. Lichamelijk onderzoek leverde volgens het journaal van verweerder geen temperatuursverhoging op, geen palpabele klieren, geen duidelijke afwijkingen, de neus goed doorgankelijk en druk/kloppijn dubieus +, klaagster reageerde wel maar net na drukken of kloppen. Verweerder kwam tot de conclusie dat klaagster vanaf de volgende dag weer arbeidsgeschikt zou zijn. Klaagster was het hier niet mee eens en vroeg verweerder hoe zij kon aantonen dat ze werkelijk ziek was. Verweerder noemde de mogelijkheid van een röntgenfoto en wees voorts op de mogelijkheid van een deskundigenoordeel via het UWV. Er was ook een discussie over de vraag of er psychische factoren meespeelden, waarna klaagster verweerder verzocht haar huis te verlaten. Klaagster ging de volgende dag, woensdag 20 mei 2009, daadwerkelijk aan het werk, maar heeft zich rond het middaguur weer ziekgemeld. Zij heeft die middag haar huisarts bezocht, die in een verklaring onder meer heeft vermeld dat klaagster ziek is, dat ze hoofdpijn heeft en sinusitisklachten. Telefonisch liet haar werkgeefster aan klaagster weten, na ruggespraak met verweerder, dat zij een vrije middag kon opnemen. Klaagster weigerde dit, zeggende dat zij dat jaar al drie vrije dagen had opgenomen hoewel zij eigenlijk ziek was. Donderdag 21 mei 2009 hoefde klaagster niet te werken in verband met Hemelvaart en die vrijdag was voor klaagster een vrije dag. Maandag 25 mei 2009 is klaagster weer aan het werk gegaan. Op aandringen van haar werkgeefster heeft zij alsnog een deskundigenoordeel gevraagd. Het UWV heeft uiteindelijk laten weten dat dit achteraf voor een dag ziekte niet mogelijk was.

Intussen was er een e-mailwisseling op gang gekomen tussen klaagster en verweerder, waarbij zij onder meer informeerde naar zijn certificering als Arbo-arts, naar een klachtenregeling en om toezending van haar medisch dossier op haar privé-emailadres vroeg. Verweerder verzond vervolgens het medisch dossier van klaagster aan het e-mailadres op het werk. Na kennisneming van haar dossier verzocht klaagster aan verweerder onder meer om de diagnose met betrekking tot een persoonlijkheidsstoornis uit haar dossier te verwijderen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij de email van klaagster had toegevoegd aan het dossier, maar de genoemde diagnose niet heeft gewijzigd. Op suggestie van de werkgeefster heeft verweerder nog een afspraak voor klaagster gemaakt met een KNO-arts.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij op incorrecte wijze en zonder daartoe bevoegd te zijn een psychiatrische diagnose heeft gesteld en deze niet heeft willen corrigeren, dat hij op onjuiste grond heeft geoordeeld dat zij arbeidsgeschikt was, dat hij vertrouwelijke medische informatie naar het emailadres bij de organisatie heeft verzonden en dat hij niet is aangesloten bij een klachtenregeling en daar verwarrende informatie over heeft gegeven.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Het verweer van verweerder komt er -zakelijk weergegeven- op neer dat hij toegeeft het dossier ten onrechte niet naar het privé-emailadres van klaagster te hebben gezonden, waarvoor hij herhaaldelijk zijn excuses heeft aangeboden, maar dat hij voor het overige correct en met name ook in het belang van klaagster heeft gehandeld.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2               

Het college is van oordeel dat de vermelding door verweerder in zijn dossier van een concrete psychiatrische diagnose en de wijze waarop verweerder daar verder mee is omgegaan tuchtrechtelijk niet door de beugel kan. Om te beginnen heeft verweerder aanstonds deze diagnose in zijn dossier vermeld, louter op basis van de telefonische informatie van klaagster zonder dat hij verder ook maar iets afwist over haar medische geschiedenis. Hij had kunnen en moeten volstaan met de vermelding van die informatie van klaagster over haar psychiatrisch verleden zonder daar aanstonds een concrete diagnose aan te koppelen. Daarvoor had hij op dat moment immers nog onvoldoende objectieve onderbouwing. Bovendien ging daar zonder voldoende grond de suggestie van uit dat deze diagnose het verzuim in die periode (mede) bepaalde en kon dit leiden tot vermelding van deze zelfde diagnose als redengevend in een reïntegratieverslag, dat immers vanuit het dossier wordt opgemaakt. Dit alles werd niet veel anders nadat verweerder klaagster bij haar thuis had gesproken. Mocht hij de psychiatrische achtergrond van klaagster op dat moment relevant hebben geacht, dan had hij een machtiging moeten vragen aan klaagster om nadere informatie hierover uit de behandelsector op te vragen. Nu hij dat niet heeft gedaan, mocht hij niet vasthouden aan die psychiatrische diagnose. En tot slot, maar niet in de laatste plaats, had verweerder -daar op gewezen door klaagster- die diagnose die nog steeds voornamelijk (en enigszins selectief) op klaagsters informatie was gebaseerd moeten verwijderen uit zijn dossier. Het hierop gerichte klachtonderdeel is dus gegrond.

5.3

De overige klachtonderdelen zijn niet gegrond. Wat de arbeidsgeschiktverklaring (op dinsdag en woensdag) betreft was het zeer wel voorstelbaar geweest dat verweerder zich wat soepeler had opgesteld nu het om de eerste (mid)dag met ziekteverzuim ging en klaagster daarna vier dagen in haar eigen tijd zou kunnen uitzieken. Maar aan de andere kant heeft verweerder op basis van de bevindingen van het door hem uitgevoerde lichamelijk onderzoek in redelijkheid kunnen oordelen dat klaagster in staat te achten was haar werkzaamheden te verrichten. Het enkele feit dat de huisarts concludeerde dat klaagster ziek was maakt dat nog niet anders.

5.4

Het college acht het ongelukkig dat verweerder gebruik heeft gemaakt van het emailadres van klaagster op het werk voor de verzending van haar dossier hoewel zij had verzocht dit naar haar privé-emailadres toe te zenden, maar gezien de omstandigheden gaat het te ver verweerder te dien aanzien een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam uitgelegd dat emails aan de werknemer in zijn programma automatisch naar het door de werknemer opgegeven emailadres gaan en hij had eerder ook mailverkeer van klaagster vanaf dat adres ontvangen. Een dergelijke vergissing is dan gauw gemaakt. Dit roept echter wel de vraag op of verzending van dergelijke privacygevoelige informatie over de mail wel raadzaam is. Het is in het huidige tijdsgewricht wellicht niet geheel tegen te gaan dat medische gegevens per mail worden verzonden, en niet onbelangrijk is dat in dit geval klaagster zelf om die wijze van verzending had verzocht, maar het is en blijft nuttig hier behoedzaam mee om te gaan. Verweerder, wie het overigens siert hiervoor excuses te hebben aangeboden, heeft ter zitting te kennen gegeven dit wel in te zien. Tot slot acht het college het evenmin van tuchtrechtelijk voldoende gewicht dat verweerder een email van klaagster over zijn klachtenprocedure, dus zonder privacygevoelige informatie, aan de werkgeefster heeft doorgezonden. Evenmin is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder bij de mailwisseling met de werkgeefster over klaagsters verzuim mede gebruikt heeft gemaakt van een emailadres van het secretariaat. Voor de continuïteit bij een werkgever kan dit geboden zijn, terwijl het veeleer op de weg van de werkgever ligt ervoor zorg te dragen dat prudent met dergelijke gegevens wordt omgegaan.

5.5

Er bestaat voor verweerder, werkzaam in de hoedanigheid van bedrijfsarts, geen wettelijke verplichting om een klachtenregeling te hebben. Het is het college bekend dat veel zelfstandige bedrijfsartsen niet zelf een klachtenregeling hebben en er is ook (nog) geen gezamenlijke klachtenregeling waarvan zelfstandig werkzame bedrijfsartsen gebruik kunnen maken. Derhalve valt aan verweerder in dit verband bezwaarlijk een tuchtrechtelijk verwijt te maken, ook niet ter zake van het feit dat hij klaagster niet aanstonds helder heeft geïnformeerd over het al dan niet bestaan van een klachtenregeling. Voor werknemers is het echter niet goed te begrijpen waarom zij zich soms niet tot een klachtencommissie kunnen wenden bij een bedrijfsarts, nu artsen in de reguliere zorg wel een wettelijke verplichting op dit punt hebben en er ook daarbuiten veelal wel een goede mogelijkheid tot klagen in het leven is geroepen. Daarom acht het college het wel dienstig dat er ook voor zelfstandige bedrijfsartsen de mogelijkheid komt om gebruik te maken van een uniforme klachtenregeling. Zulks bestaat immers al voor bedrijfsartsen in dienst van een organisatie die is aangesloten bij de Uniforme Klachtregeling Arbodiensten en voor bedrijfsartsen, aangesloten bij het ZBA-netwerk, terwijl overigens de KNMG-gedragsregels voor artsen en de Beroepscode voor bedrijfsartsen de aanwezigheid van een klachtenregeling veronderstellen.

5.6

Het eerste klachtonderdeel is dus gegrond. Wat de maatregel betreft acht het college, alle omstandigheden (waaronder het feit dat dit de eerste geslaagde klacht tegen verweerder is) overziend, een waarschuwing passend. Voorts acht het college het van belang dat aan deze uitspraak op de hieronder te noemen wijze bekendheid wordt gegeven.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder!

Het college bepaalt voorts dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en dr. A.N.H. Weel, J.M. Komen en A.M. Rijken, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.