ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0404 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 146/2009

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0404
Datum uitspraak: 01-07-2010
Datum publicatie: 01-07-2010
Zaaknummer(s): 146/2009
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster was administratief medewerker. Zij was bekend met chronische aspecifieke rugklachten en vanwege deze klachten al langdurig (gedeeltelijk) uitgevallen. Het college acht de klacht gedeeltelijk gegrond en waarschuwt verweerder. Verweerder had gelet op de ziektegeschiedenis van klaagster , haar inspanningen om steeds gedeeltelijk te blijven werken en de door haar aangeleverde informatie van behandelaars niet zonder meer mogen concluderen dat klaagster haar werk volledig kon hervatten. Verweerder had bijvoorbeeld zijn beleid bij kunnen stellen, nader onderzoek kunnen doen of aanvullende informatie kunnen opvragen. Hij had op zijn minst aan moeten geven waarom hij zijn beleid richting volledige werkhervatting onveranderd doorzette. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 1 juli 2010 naar aanleiding van de op 12 augustus 2009 ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door de heer C,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , bedrijfsarts, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. drs. drs. M.A. van der Mast, verbonden aan ARBO-Ned te Eindhoven,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd, beide voorzien van bijlagen. Verweerder heeft het complete dossier betreffende klaagster ingezonden.

Klaagster heeft op 15 januari 2010 nog een brief voorzien van bijlagen ingezonden.

Beide partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 mei 2010, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder in persoon, klaagster bijgestaan door de heer C en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het dossier van verweerder en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1979, was voor 40 uur per week werkzaam als administratief medewerker van een leasebedrijf van vooral kopieermachines. Verweerder was de bedrijfsarts. Hij is verbonden aan (destijds) F, vestiging G. Klaagster is sinds juli 2007 bekend met chronische aspecifieke rugklachten en klachten van het rechterbeen met tintelingen tot in de voet. Klaagster heeft zich vanwege deze klachten voor het eerst ziek gemeld per 28 augustus 2007. Klaagster is wel gedeeltelijk blijven werken. Het eerste contact met verweerder vond plaats op 5 februari 2008. Daarvoor werd de bedrijfsgeneeskundige zorg verzorgd door een andere Arbo-dienst.

Verweerder noteert op 5 februari 2008 dat klaagster 3 uur per dag werkt. Na informatie van de neuroloog noteert verweerder dat sprake is van een radiculair beeld, dat een expectatief beleid wordt gevoerd, dat klaagster wordt verwezen naar de fysiotherapeut en dat verdere uitbreiding van de uren niet haalbaar is.

Op 6 maart 2008 noteert verweerder:

FT verergerde de klachten alleen maar. Daarom rt neuroloog, is nu verwezen voor pijnbestrijding. Wrs in april Klachten onverminderd aanwezig. Binnenkort op vakantie naar Spanje met vliegtuig

Werkt nog 3-3,5 a 4 upd. Vertreedt regelmatig

Krijgt ook emotioneel last. Voelt zich vaak alleen.”

In de loop van 2008 heeft klaagster de uren uitgebreid tot ze in oktober 2008 (bijna) 100% werkte.

Klaagster bezoekt sinds augustus 2008 een psycholoog en start in oktober 2008 bij het pijnteam. Verweerder noteert op 20 november 2008: “Wn werkt nog altijd volledig. Gaat de ene keer beter dan de andere. Heeft vorige week een nacht aan lidocaine infuus gelegen. 29-12 rt spec.”

Op 7 januari 2009 noteert verweerder dat klaagster weer is uitgevallen omdat de rugklachten weer toenamen.

Op 29 januari 2009 noteert verweerder dat klaagster halve dagen werkt en dat het redelijk gaat. Op 19 maart 2009 noteert verweerder: “Vakantie was erg ontspannend. Had toen minder last. Spanningen op het werk. Economisch gaat het minder. Wn is aangesproken op functioneren. Daarvan werd plots een verslag gemaakt. Wn zit daar erg over in.

Volgende week rt psych en pijnpoliarts

Werkt sinds deze week 6 upd

Beleid: Uw wn kan haar werkzaamheden voor 6 upd voortzetten. Miv 30-3 kan ze uitbreiden naar 7 upd en 2 weken later kan ze volledig hervatten.”

Op 9 april 2009 noteert verweerder onder meer:

“Wn heeft weer meer rugklachten gekregen. Zegt een paar dagen plat gelegen te hebben. Vanochtend bij de psych geweest.

Onenigheid met wg blijft. Wg zou gezegd hebben dat hij op een vrijdag onlangs bij mij geweest is om over de rechten en plichten van wn te praten.

Tijdens het gesprek blijkt mij niets ten aanzien van beperkingen mbt zitten, opstaan, lopen

Wn heeft WIA aanvraag al ontvangen. Heeft om andere formulieren gevraagd omdat de bedrijfsnaam niet goed was. Wn belt over evt vervroegen van de afspraak.”

Op 29 april 2009, klaagster is dan 608 dagen ziek geweest, ziet verweerder klaagster weer op zijn spreekuur. Verweerder noteert dan:

“Wn heeft zich weer helemaal ziek gemeld.

Wn heeft officiële waarschuwing gekregen

Wn gaat do aanvragen. Was advies van jurist aan haar. Zal tot die tijd niet hervatten.

Wn gebruikt dagelijks oxycontin

Heeft 2 brieven bij zich van anesthesist: beeld van aspecifieke rugklachten. Heeft epiduraal lidocaine gegeven dat goed helpt. Concludeert dat 40 uur niet haalbaar is. Andere brief van psych die schrijft dat zittend werk rugbelastend is waardoor wn haar werk niet voltijds kan uitvoeren.

Nog altijd geen aanvraag WIA.”

Verweerder heeft voorts op 29 april 2009 een reïntegratieverslag opgesteld.

Verweerder is van oordeel dat klaagster op 29 april 2009 in staat is haar werkzaamheden volledig te hervatten en meldt dat in zijn brief van 6 mei 2009 aan de werkgever van klaagster. Voorts meldt verweerder in die brief dat klaagster het met het oordeel van verweerder niet eens is.

Klaagster heeft op 5 mei 2009 een deskundigenoordeel aangevraagd over haar arbeids(on)geschiktheid. Klaagster wordt in dat kader gezien door de verzekeringsarts H op 5 juni 2009. Hij beschikt naast bovengenoemde brieven van de anesthesist en de psycholoog over een handgeschreven verslag van I, orthopedisch chirurg die klaagster op 3 juni 2009 had gezien. Diens conclusie is: ‘verklaarbare lage rugklachten met beenpijn rechts.’

Het deskundigenoordeel is dat klaagster haar werk op 29 april 2009 niet geheel kon doen.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De klacht betreft het oordeel dat verweerder heeft gegeven met betrekking tot klaagsters arbeidsgeschiktheid op 29 april 2009.

Klaagster verwijt verweerder onvolledige en onjuiste informatieverstrekking aan de werkgever en aan het UWV. Verweerder heeft de brieven van de anesthesist en de psycholoog niet meegenomen in zijn advies en verweerder heeft het voorstel van klaagster om voorlopig, tot de uitkomst van het deskundigenoordeel, halve dagen te werken niet vermeld en/of gehonoreerd.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij op grond van zijn onderzoeksbevindingen inzake de belastbaarheid van klaagster geen indicatie aanwezig achtte voor het aannemen van een urenbeperking van klaagster. Het gegeven dat een collega-arts daarover een andere mening was toegedaan wil niet zeggen dat hij -verweerder- onjuist heeft gehandeld.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een

antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klaagster was op 29 april 2009 vanwege haar rugklachten al langdurig arbeidsongeschikt, er zijn dan 608 verzuimdagen genoteerd. Ook blijkt uit het dossier dat klaagster al die tijd naar vermogen gedeeltelijk is blijven werken.

Eind 2008 was klaagster weer (bijna) volledig aan het werk, in januari 2009 was ze weer uitgevallen en vervolgens had ze de uren weer opgebouwd. Op 19 maart 2009 werkte klaagster 6 uur per dag. Verweerder adviseert dan uitbreiding naar volledig hervatten in april. Bij het contact op 9 april 2009 blijkt dat klaagster weer meer klachten heeft en een aantal dagen tevoren weer is uitgevallen.

Bij het contact op 29 april 2009 heeft klaagster dan brieven bij zich van een psycholoog en een anesthesist die bevestigen dat een 40-urige werkweek voor klaagster niet haalbaar is, terwijl de laatste oorzaken voor haar rugklachten noemt. Verweerder zet desondanks het op 19 maart 2009 ingezette beleid naar volledige arbeidsgeschiktheid zonder meer onveranderd door.

Gelet op de (langdurige) ziektegeschiedenis van klaagster, haar inzet om toch steeds aan het werk te blijven en de door haar aangeleverde informatie acht het college die beslissing van verweerder niet goed te begrijpen. Verweerder had op 29 april 2009 naar aanleiding van de klachten van klaagster en de door haar aangeleverde informatie zijn beleid kunnen bijstellen, eigen onderzoek kunnen doen, nadere informatie bij de behandelend specialist op kunnen vragen, een expertise bij een andere specialist kunnen aanvragen of in overleg kunnen treden met de behandelaars met wie hij kennelijk van mening verschilde, om maar enkele voorbeelden te noemen. Verweerder heeft dat echter allemaal niet gedaan. Verweerder had dan op zijn minst moeten aangeven waarom hij zijn beleid onveranderd doorzette. Hij heeft klaagster echter zonder meer volledig arbeidsgeschikt geacht. Het college acht dat, zonder nader genoemd(e) onderzoek of motivering, niet juist.

Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, maar wel buitengewoon ongelukkig is dat verweerder in zijn brief aan de werkgever waarin hij meldt dat hij klaagster weer volledig arbeidsgeschikt acht, wel meldt dat klaagster het hier niet mee eens is maar niet dat klaagster heeft aangegeven dat zij wel een aantal uren per dag wilde werken.

5.3

Het college is van oordeel dat de klacht in bovengenoemde zin gegrond is. Verweerder is aldus tekortgeschoten in de zorg die hij als bedrijfsarts ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. De maatregel van waarschuwing acht het college passend.

6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder!

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L.Smit, voorzitter, mr. dr. Ph. S Kahn, lid-jurist, dr. A.N.H. Weel, A.M. Rijken en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris.

                                                                                            voorzitter

                                                                                            secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.