ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0341 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 206/2009

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0341
Datum uitspraak: 07-06-2010
Datum publicatie: 07-06-2010
Zaaknummer(s): 206/2009
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager meldt telefonisch dat hij bang was te zijn besmet door bloed in voedsel dat hij had gegeten. Verweerder sprak bloedonderzoek af op HIV, HEP B en EBV. Dezelfde dag is bloed geprikt bij klager. De dag daarop belde klager weer en deelde mee dat hij toch geen bloedonderzoek wilde. Verweerder kreeg later de uitslag van het bloedonderzoek en heeft hier kennis van genomen. Hieruit bleken geen afwijkingen die behandeling noodzakelijk maakten. De klacht houdt in dat verweerder ten onrechte geen preventieve medicatie heeft voorgeschreven en niet kennis had mogen nemen van de uistlag van het laboratoriumonderzoek Klacht ongegrond.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 juni 2010 naar aanleiding van de op 2 september 2009 ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls, verbonden aan de VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift met bijlagen ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.


2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft op 21 januari 2009 via de huisartsenpost telefonisch contact gehad met een waarnemend huisarts. Volgens het huisartsenjournaal gaf klager aan dat hij de dag tevoren mogelijk besmet was geraakt door voedsel waarin bloed van een ander was gestopt. De waarnemer gaf te kennen dat het hem te vaag was en verwees klager naar verweerder, zijn eigen huisarts.

De volgende dag had klager telefonisch contact met verweerder. Volgens het huisartsenjournaal deelde klager mee dat hij bang was te zijn besmet door bloed in voedsel dat hij had gegeten. Verweerder sprak bloedonderzoek af op HIV, HEP B en EBV. Dezelfde dag is bloed geprikt bij klager.

De dag daarop, 23 januari 2009, belde klager weer en deelde mee dat hij toch geen bloedonderzoek wilde.

Vervolgens is klager overgestapt naar een andere huisarts.

Verweerder kreeg op 6 februari 2009 de uitslag van het bloedonderzoek en heeft hier kennis van genomen. Hieruit bleken geen afwijkingen die behandeling noodzakelijk maakten. Verweerder heeft de uitslagen niet in het journaal vermeld en deze niet overgedragen aan de opvolgend huisarts van klager.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij hem geen preventieve medicatie heeft voorgeschreven. Dit terwijl hij van een internist heeft begrepen dat dit zo snel mogelijk dient te worden ingenomen. Bij repliek heeft klager de klacht uitgebreid in die zin, dat hij er ook over klaagt dat verweerder heeft kennisgenomen van de laboratoriumuitslagen, hoewel bij nader inzien telefonisch was overeengekomen dat verweerder de brief met uitslagen niet zou openen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij geen medicatie kon voorschrijven omdat klager niet kon aangeven wat voor besmetting hij zou hebben opgelopen. Toen klager belde dat hij toch geen bloedonderzoek wilde, was het bloed de dag tevoren al geprikt. Als goed hulpverlener heeft verweerder kennisgenomen van de uitslag. Verweerder ontkent dat was afgesproken dat hij geen kennis zou nemen van de uitslag.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Terecht stelt verweerder dat het niet juist zou zijn als hij in het wilde weg medicijnen zou hebben voorgeschreven zonder te weten of er sprake was van een besmetting en zo ja, welke. Klager heeft ook niet concreet aangegeven welke medicatie dan zou moeten worden voorgeschreven en uit welke bron hij dit heeft. Gelet op het feit dat klager niet wist waarmee hij mogelijk was besmet, heeft verweerder adequaat gehandeld door bloedonderzoek af te spreken.

Weliswaar meldde klager na een dag dat hij bij nader inzien geen bloedonderzoek wilde, maar er was toen al geprikt en het afgesproken onderzoek was daarmee in gang gezet. Nu verweerder betwist dat erover is gesproken dat hij de brief niet zou openmaken, kan daarvan niet worden uitgegaan. Het kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij vervolgens ter afronding van het onderzoek als gebruikelijk kennis heeft genomen van de inhoud van de uitslag. Het college neemt ook aan dat klager het ondanks zijn afbellen graag zou hebben vernomen als er wèl sprake zou zijn geweest van een infectie.

5.3

Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.M. Rijken en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2010 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.