ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0241 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 260/2009

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0241
Datum uitspraak: 22-04-2010
Datum publicatie: 22-04-2010
Zaaknummer(s): 260/2009
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut. Klager niet-ontvankelijk na herindiening klacht na eerdere intrekking. Naar het oordeel van het college is in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden. Allereerst valt te wijzen op alle acties die klager in persoon tegen verweerder had ondernomen via het strafrecht, het klachtrecht, de Inspectie en het tuchtrecht. Voorts is van belang dat klager pal voor de zitting via zijn advocaat, die zich twee weken tevoren voor het eerst namens hem had gesteld nadat klager de procedure tot dan toe steeds zelf had gevoerd, zonder nadere redengeving en onder aanbieding van excuses de klacht heeft ingetrokken. Tegen die achtergrond mocht verweerder ervan uitgaan dat klager de klacht weloverwogen door tussenkomst van zijn advocaat had ingetrokken en dat klager hem niet opnieuw tuchtrechtelijk zou aanspreken ter zake van dezelfde feiten. vlak voor de zitting.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 april 2010 naar aanleiding van de op 28 oktober 2009 ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam,

k l a g e r

-tegen-

C , fysiotherapeut, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. G.F.M.G. Heutink, advocaat te Apeldoorn,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft een klaagschrift ingediend met bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met bijlagen. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager en verweerder hebben gedurende een aantal jaren een behandelrelatie met elkaar gehad. Klager heeft na de beëindiging daarvan door verweerder een klacht tegen verweerder ingediend bij de Commissie van Toezicht van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. Deze heeft bij uitspraak van 30 september 2008 de klacht deels gegrond verklaard. Klager is hiertegen in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep van de KNGF. Daarna is ook verweerder hiertegen in beroep gekomen. De Commissie van Beroep heeft bij beslissing van 27 mei 2009 beide beroepen verworpen en de bestreden uitspraak bevestigd. Voorts is door de officier van justitie op klachte van klager strafvervolging ingesteld tegen verweerder ter zake van belaging en belediging. In die zaak is de rechter-commissaris ingeschakeld voor het horen van getuigen. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft zich beziggehouden met de klacht van klager tegen verweerder

Klager heeft voorts eerder, op 23 december 2008, over hetzelfde feitencomplex als aan de orde gesteld door de onderhavige klacht, een klacht bij dit college ingediend tegen verweerder. In die zaak zijn vervolgens een aanvullend klaagschrift, een verweerschrift, repliek en dupliek gewisseld. Daarna heeft klager nog tweemaal stukken ingezonden, de tweede keer op 22 augustus 2009 onder vermelding van onder meer het volgende: “Ik wist eerst na een telefonisch gesprek niet over welke stukken het ging, maar dat kwam omdat ik enkele weken bij mijn vader aan het waken ben geweest. Hij is deze week 19 augustus overleden. Mijn excuus dat ik even mijn hoofd er niet bij heb gehad, er kwam zoveel op mij af.“  Nadat zitting was bepaald op 19 september 2009 heeft verweerder nog stukken ingediend met het oog op die zitting. Vervolgens heeft de huidige raadsman van klager (twee weken nadat hij zich had gesteld voor klager die tot dan toe de procedure geheel zelf had gevoerd) bij faxbericht van 16 september 2009 aan het college laten weten: .”Hierbij deel ik u mede dat de heer A, woonachtig te B, zijn klacht tegen de heer C, fysiotherapeut, intrekt. Zijn en mijn excuses voor het ongemak.”

Bij beslissing van 19 september 2009 heeft het college, overwegend dat de behandeling van de klacht niet om redenen aan het algemeen belang ontleend moet worden voortgezet, de behandeling daarvan gestaakt.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Voor zover in het kader van de ontvankelijkheid van belang, motiveert klager het wederom indienen van de klacht na eerdere intrekking aldus: “Om hem moverende redenen heeft de heer A deze (de eerdere, RTC) klacht ingetrokken (dat had vooral te maken met het overlijden van zijn vader op 19 augustus jl.).”

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Voor zover in het kader van de ontvankelijkheid van belang, heeft verweerder over de intrekking van de eerdere klacht aangevoerd: “Van die intrekking van de klacht is mijn kantoor mededeling gedaan op vrijdag 18 september 2009.”

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college zal zich eerst buigen over de vraag of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Weliswaar heeft verweerder er niet expliciet een beroep op gedaan dat klager na de intrekking van de eerdere klacht niet wederom in zijn klacht kan worden ontvangen, maar aangezien de ontvankelijkheid een kwestie van openbare orde is dient het college daarover eerst te beslissen. Daarbij geldt om te beginnen dat klager weliswaar doet aanvoeren dat de onderhavige klacht veel breder van opzet is en (meer) uitputtend onderbouwd, maar dat neemt niet weg dat deze betrekking heeft op hetzelfde handelen of nalaten als in de vorige zaak.


5.2

Op basis van artikel 51 van de Wet BIG is het uitgangspunt dat iemand niet andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht indien met betrekking tot het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd reeds een onherroepelijke eindbeslissing is gegeven. Indien de klacht is ingetrokken en klager dezelfde klacht opnieuw indient, dan is er nog geen eindbeslissing gegeven door het college en is er dus geen sprake van “ne bis in idem”.

5.3

Met betrekking tot de intrekking bepalen artikel 65 lid 10 van de Wet BIG en het hiermee overeenstemmende artikel 10 sub d van het reglement van de tuchtcolleges dat - enige daarin genoemde uitzonderingen daargelaten - na een intrekking van een klacht de behandeling daarvan wordt gestaakt. Dat houdt slechts een procedurele en geen inhoudelijke afsluiting in. Aan deze wettelijke regeling kan een verweerder op zichzelf niet de verwachting ontlenen dat een klacht niet opnieuw zal worden ingediend, althans dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard als die opnieuw ingediende klacht ziet op hetzelfde handelen of nalaten. Dat volgt ook uit de beslissingen van het Centraal Tuchtcollege van 12 november 2009 onder de nrs. 2008/253, 254. Uit deze beslissingen volgt echter ook dat bijkomende omstandigheden met zich kunnen brengen dat een klager misbruik maakt van zijn bevoegdheid door een ingetrokken klacht wederom in te dienen. Van dergelijk misbruik is sprake indien omstandigheden meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien een klager na intrekking van een klacht alsnog een inhoudelijk oordeel kan vragen over hetzelfde handelen of nalaten als waarop de ingetrokken klacht zag.

5.4

Naar het oordeel van het college is in dit geval sprake van dergelijke omstandigheden. Allereerst valt te wijzen op alle acties die klager in persoon tegen verweerder had ondernomen via het strafrecht, het klachtrecht, de Inspectie en het tuchtrecht. Voorts is van belang dat klager pal voor de zitting via zijn advocaat, die zich twee weken tevoren voor het eerst namens hem had gesteld nadat klager de procedure tot dan toe steeds zelf had gevoerd, zonder nadere redengeving en onder aanbieding van excuses de klacht heeft ingetrokken. Tegen die achtergrond mocht verweerder ervan uitgaan dat klager de klacht weloverwogen door tussenkomst van zijn advocaat had ingetrokken en dat klager hem niet opnieuw tuchtrechtelijk zou aanspreken ter zake van dezelfde feiten. Hieraan kan, als al geloofwaardig in het licht van de feiten, niet afdoen dat thans als voornaamste -en enige- reden voor de

herindiening van de klacht wordt aangegeven het overlijden van de vader van klager. Dat was indertijd immers niet bij de intrekking van de klacht vermeld en verweerder kon dat dus niet weten. Een tuchtrechtelijke procedure is in het algemeen een zware belasting voor een aangeklaagde, de vorige zaak vormde hierop in dit geval zeker geen uitzondering, en in het onderhavige geval komt hier bij dat verweerder ook had geleden onder allerlei andere acties van klager tegen hem. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de geschetste omstandigheden onaanvaardbaar als een klager - in elk geval vanuit het perspectief van verweerder - naar eigen believen omgaat met zijn bevoegdheid tot klagen. Het college is dan ook van oordeel dat klager met het opnieuw indienen van een klacht tegen aangeklaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot klagen. Het college zal klager daarom niet ontvankelijk verklaren in de klacht.

5.5

Om redenen aan het algemeen belang ontleend ziet het college voorts aanleiding als navolgend publiciteit te geven aan deze uitspraak.

6.      DE BESLISSING

Het college:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden geheel in de Nederlandse

 Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de

 tijdschriften ‘Fysiopraxis’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en

 ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en dr. J.C. Bosmans  en prof. dr. P.U. Dijkstra, leden-fysiotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2010 door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.