ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0035 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 055/2008

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0035
Datum uitspraak: 28-01-2010
Datum publicatie: 28-01-2010
Zaaknummer(s): 055/2008
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiatrisch verpleegkundige. Patiënte werd volgens bed-op-recept regeling (BOR) vrijwillig opgenomen, door plaatsgebrek op een gesloten afdeling. Verweerder heeft bij controle 6 tabletten Diazepam 5 mg aangetroffen in de tas van patiënte, maar deze bij het verlaten van de kamer per ongeluk achtergelaten. Na enige tijd blijkt zij die te hebben geslikt, alsmede maximaal 50 stuks ibuprofen die patiënte had verstopt. Na een kort verblijf in het ziekenhuis keert patiënte terug in de GGz-kliniek. De volgende dag blijkt zij zich te hebben geautomutileerd met het glas van een fotolijstje dat ze in haar tas had. Klachten over onvoldoende controle, onvoldoende luisteren naar signalen van patiënte en onvoldoende navraag doen over haar achtergrond. Ongegrond, met uitzondering van het klachtonderdeel over het achterlaten van de 6 tabletten Diazepam. Waarschuwing. 

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 januari 2010 naar aanleiding van de op 13 maart 2008 ingekomen klacht van

A en B , wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , verpleegkundige, werkzaam te  C,  

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klagers hebben een klaagschrift ingediend, voorzien van bijlagen, en hebben na vragen van de secretaris een toelichting met bijlagen en een nadere toelichting gegeven. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met bijlagen. Klagers hebben vervolgens gerepliceerd met bijlagen en verweerder heeft gedupliceerd. Klagers hebben gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek, verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van het op 19 maart 2009 gehouden mondeling vooronderzoek is een proces-verbaal gemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Tot slot heeft verweerder volgens afspraak tijdens het mondeling vooronderzoek nog stukken overgelegd.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 12 december 2009, alwaar zijn verschenen klagers en verweerder met diens raadsman.

Klagers hebben tegen nog vier andere betrokkenen een klacht ingediend. Op twee van de klachten is reeds een raadkamerbeslissing gevolgd, de twee resterende klachten (nrs. 052/2008 en 053/2008) zijn gelijktijdig met de onderhavige ter zitting behandeld en daarop wordt afzonderlijk beslist.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, verder ook patiënte te noemen, is vanaf 2006 in behandeling bij E. Deze instelling is georganiseerd in vier circuits: Jeugd, Volwassenen, Ouderen en Langdurende Zorg.

Patiënte had in het verleden ernstige seksuele traumatische ervaringen en ernstige mishandelingen door drie verschillende partners ondervonden. Bij haar is PTSS gediagnosticeerd. Verder was er op As I een ernstige depressie met psychotische kenmerken (stemmen) en op As II onder meer een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij was bekend met suïcidale neigingen en automutilatie. Per mei 2006 is zij aangemeld bij de ambulante afdeling van de afdeling Volwassenen. Omdat er geen goed behandelcontact ontstond tussen deze afdeling en patiënte (klagers dienden onder meer een klacht in bij de klachtencommissie), kwam patiënte per december 2006 in zorg bij het F van het circuit Langdurige Zorg. Daar werd met haar een zogenaamde bed-op-recept (BOR) regeling afgesproken waarvoor het volgende gold. Als patiënte aangaf daar behoefte aan te hebben kon zij kortdurend worden ‘opgenomen’. Dat gold echter als een geheel vrijwillig verblijf om tot rust te komen, niet als een formele opname waarvoor onder meer een wachtlijst gold. De uitgangspunten hiervan waren overeengekomen tussen patiënte en de ambulante behandelaar die primair verantwoordelijk bleef voor de zorg, ook bij een ‘opname’ volgens de BOR-formule. Er vond dus bij ‘opname’ niet telkens een uitgebreide beoordeling plaats door de arts die dienstdeed voor de kliniek.

Klagers waren ook bij F team 2 van Langdurige Zorg ontevreden over de verleende zorg en zegden in april 2007 het vertrouwen in de behandelaars op. Patiënte kwam daarop in ambulante behandeling bij F team 3 van Langdurige Zorg. In geval van opname kon zij terecht bij de opnamekliniek voor klinische zorg van het circuit Langdurige Zorg, niet zijnde de eigen opnamekliniek van het F. Deze opnamekliniek kent drie afdelingen, Opname 1 is een gesloten intensive care-afdeling, Opname 2 is een gesloten afdeling en Opname 3 een open afdeling. G was manager zorg en tevens als psychiater werkzaam op Opname 3. Omdat er diverse overgangen waren geweest van het ene team naar het andere, beschouwde G zich als manager en psychiater verantwoordelijk als behandelaar naast de ambulante behandelaar, psychiater H, met wie klagers op zichzelf een goed contact hadden. I was als psychiater verantwoordelijk voor de afdelingen Opname 1 en 2. Verweerder was als verpleegkundige werkzaam op Opname 2. Eind januari 2007 werd patiënte voor het eerst opgenomen op de afdeling Opname 3. Daarna volgden verschillende opnames, meestal bij Opname 3 maar soms ook kortdurend op een andere afdeling. De BOR-regeling bleef wel voor haar gelden, maar bij Opname 3 bestond formeel die regeling niet waardoor er niet speciaal een bed kon worden gereserveerd. Meestal kon zij echter wel op die afdeling terecht voor een BOR.

Patiënte werd op donderdag 11 oktober 2007 in de ochtend per ambulance gebracht voor een BOR bij Opname 2 (omdat op Opname 3 geen plek voor haar was) nadat zij en klager de hele nacht in de weer waren geweest omdat het niet goed met haar ging. Daar heeft J, die voor de vaste afdelingsarts waarnam op Opname 2, samen met verweerder een gesprek met klagers gehad. Klager heeft hen gewaarschuwd voor het gevaar van suïcide en/of automutilatie. J noteerde onder meer in de status: “Opname ter crisisinterventie, rust gunnen, in de gaten houden dat zij niet zichzelf gaat beschadigen.” Verweerder heeft op de kamer van patiënte bemerkt dat zij 6 tabletten Diazepam bij zich had. Deze tabletten zijn achtergebleven toen hij vertrok. Toen hij na enige tijd terugkwam trof hij patiënte versuft aan met 5 lege strips (50 stuks) ibuprofen. Patiënte deelde mee voorts de 6 Diazepam 5 mg te hebben geslikt. Patiënte werd overgebracht naar de Spoedeisende Eerste Hulp van het ziekenhuis.

Na onderzoek, medicatie en laxatie is patiënte weer teruggegaan naar Opname 2. Ze heeft daar een gesprek gehad met I, psychiater, en K, huisarts in opleiding. Afgesproken werd dat patiënte die nacht nog zou blijven en de volgende dag volgens plan met ontslag zou gaan. Toen I klaar was die dag, bleek klager nog op hem te wachten met het verzoek om uitleg over de situatie. I gaf hem enkele minuten voor een informatief gesprek. Van beide gesprekken heeft I een aantekening in het dossier gemaakt.

De volgende morgen, 12 oktober 2007, had L, verpleegkundige, dienst. Zij sprak met patiënte. Er was verschil van mening tussen beiden over de vraag of patiënte medewerkers van opname 3 te spreken kon krijgen en of patiënte Diazepam mocht hebben. Patiënte gaf aan te “ontploffen” en zichzelf iets aan te kunnen doen. Om 13.00 uur werd zij op haar kamer aangetroffen met bekraste armen en gelaat. Zij bleek zich te hebben geautomutileerd met het gebroken glas van een fotolijstje dat op haar kamer aanwezig was. Patiënte heeft zich gedoucht en is na overleg met I naar huis vertrokken omdat dit naar beider oordeel rustiger voor haar was. Haar bed werd dat weekend vrijgehouden voor als het niet zou gaan.

3.      DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder zakelijk weergegeven:

a. dat hij onvoldoende zorg en aandacht aan patiënte heeft besteed door haar veiligheid niet te waarborgen;

b. dat hij geen navraag heeft gedaan over patiënte bij afdeling 3;

c. dat hij onvoldoende heeft geluisterd naar de signalen van klager en patiënte.

4.      HET VERWEER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet is tekortgeschoten in de aan patiënte te verlenen zorg. Op het verweer wordt zo nodig hieronder nader ingegaan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

de klachtonderdelen 3.a en 3.c

5.2

Het college begrijpt klachtonderdeel 3.c aldus dat aan verweerder wordt verweten dat hij, gelet op de verontrustende signalen van klagers, onvoldoende de veiligheid van klaagster heeft gewaarborgd. Klachtonderdeel 3.c wordt daarom in samenhang met klachtonderdeel 3.a beoordeeld.

5.3

De bed-op-recept regeling van klaagster betekende dat zij zich vrijwillig kon laten opnemen als het volgens haar thuis niet meer ging. Van belang daarbij is dat er voor haar geen zeer restrictief regiem gold wat betreft controles op middelen waarmee zij zichzelf wat kon aandoen, zij bleef in hoge mate autonoom en zelf verantwoordelijk. Ten eerste omdat zij geacht werd gemotiveerd te zijn voor opname juist om zich tegen zichzelf te beschermen en ten tweede omdat een ingrijpende controle zich niet goed verhoudt met vrijwillige opname. Het enkele feit dat klaagster wegens plaatsgebrek in de gesloten afdeling Opname 2 werd opgenomen maakte dit niet anders. In concreto heeft, zo is ter zitting gebleken, verweerder voor zover hier van belang gehandeld als was er sprake van een gesloten plaatsing: hij heeft klaagster op de bij gesloten geplaatste patiënten gebruikelijke wijze gecontroleerd. Daarbij is het in het algemeen niet geboden dat fotolijstjes, al zijn deze voorzien van glas, worden ingenomen. En bij de gebruikelijke controle is niet uit te sluiten dat een patiënt pillen naar binnen smokkelt en verstopt, zoals in dit geval kennelijk is gebeurd. De in acht genomen veiligheidsmaatregelen waren dus op zichzelf afdoende en eigenlijk uitgebreider dan bij een BOR geboden was, en verweerder heeft in zoverre dus niet onzorgvuldig gehandeld.

5.3

Het is verweerder wel te verwijten dat hij er niet voor heeft zorg gedragen dat de 6 tabletten Diazepam meegingen naar het kantoor toen hij de kamer van klaagster verliet. Hij heeft zich er in deze procedure met een verwijzing naar het verslag van een complicatiebespreking van 24 april 2008 op beroepen dat hij er ten onrechte van uit is gegaan dat een leerling-verpleegkundige die hem vergezelde de tabletten zou meenemen. Dit is zo zonder meer onvoldoende om verweerder uit zijn verantwoordelijkheid ook voor het handelen of nalaten van de leerling-verpleegkundige te ontslaan. Een zorgvuldige omgang met aangetroffen tabletten die klaagster in verband met haar veiligheid niet onder bereik mocht hebben, brengt met zich dat verweerder zich ervan diende te vergewissen dat de tabletten door hemzelf of door de leerling-verpleegkundige werden meegenomen uit de kamer van klaagster. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

klachtonderdeel 3.b

5.4

J was als arts in opleiding tot psychiater verantwoordelijk voor de opname van klaagster op Opname 2. Zij heeft klaagster beoordeeld bij opname en haar niet zomaar een bed aangeboden. Zij was ook met patiënte zelf bekend omdat deze, nadat J op Opname 3 was begonnen te werken, driemaal aldaar was opgenomen. Voorts had zij de status van patiënte bij de hand en had klager extra informatie verschaft. Uit de notities van J in de status blijkt dat zij aandacht heeft gevraagd voor de veiligheid van patiënte. Dit alles was op dat moment afdoende in het kader van de opname. Het was tegen deze achtergrond niet noodzakelijk dat verweerder navraag deed over klaagster bij opname 3. Hierop stuit dit klachtonderdeel af.

5.5

De klacht is gedeeltelijk gegrond zoals hierboven is aangegeven. Gelet op de aard van het nalaten van verweerder is een waarschuwing passend.


6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, en A.H. Slagter-de Vries en M.B. Klein Koerkamp, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010 door de voorzitter in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.