ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0790 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 H 099

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0790
Datum uitspraak: 28-12-2010
Datum publicatie: 30-12-2010
Zaaknummer(s): 2009 H 099
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat zij een verrichting heeft uitgevoerd zonder toestemming van klaagster en voorts een behandeling waarom uitdrukkelijk was verzocht heeft nagelaten en dat zij aanvankelijk heeft geweigerd klaagster door te verwijzen naar de kaakchirurg. Ook verwijt klaagster de tandarts dat zij ondanks diverse verzoeken van klaagster zonder deugdelijke reden een gesprek heeft geweigerd en zonder voldoende gewichtige redenen eenzijdig de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd. Het College acht een klachtonderdeel gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.        

Datum uitspraak: 28 december 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , tandarts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de tandarts.

1. Het verloop van het geding

Namens klaagster heeft mevrouw mr. D. Hogenboom, advocaat te Schiedam, een klaagschrift ingediend, dat is ontvangen op 20 mei 2009. Namens de tandarts heeft mr. C. van der Boom, advocaat te Vlaardingen, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 2 november 2010. Klaagster en de advocaten voornoemd zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De tandarts is niet verschenen. Mr. Hogenboom heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Klaagster is vanaf omstreeks 1991 patiënt in de praktijk van de tandarts. Op 11 oktober 2006 kwam klaagster bij de tandarts vanwege een kaakontsteking. De tandarts boorde een gaatje in  element 23 en bracht een noodvulling aan. Er werd een afspraak gemaakt voor een wortelkanaalbehandeling op 16 oktober 2006. Omdat klaagster die avond veel pijn had, verwijderde zij de noodvulling. De volgende dag ging klaagster weer naar de tandarts, die haar antibiotica voorschreef. Op 13 oktober 2006 opende de tandarts op klaagsters verzoek een inmiddels ontstaan abces in haar mond. Op 16 oktober 2006 werd op verzoek van klaagster de op die dag afgesproken wortelkanaalbehandeling uitgesteld naar 26 oktober 2006. Klaagster wilde het gaatje openlaten als afvoer voor het ontstekingsvocht. In overleg werd besloten het abces opnieuw te openen. De tandarts boorde een gaatje in de 23, vulde dit waarna vervolgens de assistente weer een opening in die vulling heeft gemaakt. Omdat klaagster diezelfde avond nog steeds veel pijn had verwijderde zij de nog aanwezige vulling. Op 17 oktober 2006 verzocht klaagster de tandarts telefonisch om een verwijzing naar de kaakchirurg. Toen dit werd geweigerd, heeft klaagster verteld dat zij vanuit de praktijk van de huisarts belde, hoewel dit niet het geval was. De tandarts stemde toen in met een verwijzing naar de kaakchirurg en heeft de afspraak op 26 oktober 2006 schriftelijk geannuleerd. Klaagster heeft de verwijzing bij de tandarts opgehaald en gevraagd om de tandarts te spreken omdat zij diezelfde dag nog een afspraak bij de kaakchirurg wenste. De tandarts heeft doorgegeven dat klaagster moest afwachten en klaagster niet zelf te woord gestaan. Klaagster heeft zelf een afspraak geregeld bij de kaakchirurg, die op 7 november 2006 een wortelkanaalbehandeling heeft uitgevoerd. Bij brief van 14 november 2006 verzocht klaagster de tandarts om een gesprek. De tandarts gaf bij brief van 29 november 2006 aan dat zij daartoe geen noodzaak zag en verzocht klaagster een nieuwe tandarts te zoeken, waarbij zij aangaf niet langer bereid te zijn klaagster te behandelen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de tandarts dat zij op 16 oktober 2006 zonder haar toestemming een gaatje in haar kies heeft gevuld, terwijl zij voorafgaand aan de behandeling uitdrukkelijk te kennen had gegeven dat zij dat niet wilde omdat het gaatje fungeerde als afvoer voor ontstekingsvocht. Nadat klaagster verzocht de vulling te verwijderen, heeft de assistente de opdracht van de tandarts daartoe niet juist uitgevoerd. Klaagster heeft dezelfde avond de vulling alsnog verwijderd, waarna de pijn verminderde. Verder verwijt klaagster de tandarts dat zij de volgende dag klaagsters verzoek om een verwijzing naar de kaakchirurg aanvankelijk weigerde.

De tandarts heeft ondanks diverse verzoeken van klaagster zonder deugdelijke reden een gesprek geweigerd. Klaagster betwist dat er sprake was van een voldoende gewichtige reden voor de tandarts om de behandelingsovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Het door de tandarts gestelde gebrek aan vertrouwen is geheel te wijten aan de tandarts.

4. Het standpunt van de tandarts

De tandarts heeft haar betrokkenheid bij de behandelingen toegelicht en de verwijten van klaagster gemotiveerd bestreden. Op 16 oktober 2006 leek het de tandarts het beste de wortelkanaalbehandeling door te zetten om de bron van de ontsteking weg te nemen. Omdat het minuscuul kleine gaatje allang was “dichtgeslibt” en niet meer als afvoer van het ontstekingsvocht functioneerde was het bezwaar van klaagster onvoldoende realistisch. Desalniettemin heeft de tandarts de wortelkanaalbehandeling op verzoek van klaagster uitgesteld. Klaagster heeft de tandarts niet verboden de tand te vullen. De tandarts heeft uitgelegd dat het gaatje contraproductief werkte omdat het vanwege het dichtslibben met etensresten eerder een bron van narigheid zou zijn. De tandarts heeft de tand toen toch tijdelijk afgesloten om uit te proberen hoe klaagster dit zou ervaren. Omdat klaagster moeite bleef houden, heeft de tandarts de assistente verzocht weer een opening aan te brengen maar niet de hele vulling te verwijderen.

Klaagster heeft de tandarts in het telefoongesprek op 17 oktober 2006 beschuldigd van een fout en een leugen en een verwijzing naar de kaakchirurg geëist. De tandarts kreeg geen gelegenheid om uitleg te geven over de werkwijze rond een verwijzing. Hierdoor en door haar mededeling dat zij de huisarts had ingeschakeld, heeft klaagster de vertrouwensband doorgesneden. Indien klaagster een nieuw consult had aangevraagd in verband met de gewenste verwijzing, zou dit niet zijn gebeurd. Daarna is klaagster in de wachtkamer verschenen en heeft zij ten overstaan van anderen kritiek heeft geuit op de tandarts en stennis veroorzaakt, waarna de tandarts is overgegaan tot het opzeggen van de behandelingsovereenkomst.

5. De beoordeling

5.1.      Het College stelt vast dat de tandarts op 16 oktober 2006 aanvankelijk de noodvulling heeft aangebracht en vervolgens na aandringen van klaagster een opening heeft laten maken door de assistente. Het aanbrengen van de noodvulling was in verband met het risico op (her)infectie op zichzelf lege artis. Aangezien partijen elkaar tegenspreken over de precieze afspraken tijdens dit consult kan het College niet vaststellen hoe het verloop van de communicatie toen is geweest. Of en in hoeverre de tandarts hierbij te kort is geschoten in zijn informatie naar klaagster dan wel heeft gehandeld in strijd met een volgens klaagster gemaakte afspraak, kan het College daarom niet beoordelen.

5.2.      Op basis van de informatie van klaagster tijdens het telefoongesprek op 17 oktober 2006 en de voorgeschiedenis kon de tandarts afleiden dat klaagster al langere tijd leed aan pijnklachten. De tandarts stelt terecht dat op basis van dit telefoongesprek echter nog geen noodzaak bestond om klaagster naar een kaakchirurg te verwijzen. Partijen verschillen van mening over de opstelling van klaagster daarna in de wachtkamer. Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij, toen zij de tandarts niet te spreken kreeg, heeft plaatsgenomen in de wachtkamer waar meerdere patiënten aanwezig waren en daar een uitgebreide brief aan de tandarts heeft geschreven waarin zij haar ongenoegen heeft geuit. Klaagster heeft de assistente vervolgens verzocht de brief aan de tandarts te geven en voor klaagster een kopie te maken. Klaagster gaf aan dat zij wanhopig was, maar keurig is weggegaan en bij het verlaten van de wachtkamer te kennen heeft gegeven dat zij mogelijk nog een van de andere patiënten nodig zou kunnen hebben om te getuigen.

5.3       Het College is van oordeel dat de tandarts had moeten begrijpen dat klaagster in verband met hevige pijnklachten hulp nodig had, zeker toen zij in de praktijk verscheen. De tandarts had haar ten minste de gelegenheid behoren te geven om met haar, eventueel op een later moment, een gesprek aan te gaan. Het College acht het niet juist dat de tandarts in plaats daarvan vervolgens eenzijdig de behandelingsovereenkomst met klaagster heeft beëindigd. De onenigheid die tussen partijen was ontstaan gaf daartoe onvoldoende rechtvaardiging. Van misdragingen van klaagster in de wachtkamer is niet gebleken – klaagster weerspreekt dit en de tandarts heeft haar verhaal op dit punt alleen van “horen zeggen” – , terwijl evenmin sprake was van duidelijk niet oplosbare andere omstandigheden die een voldoende reden tot de beëindiging gaven. Hier komt bij dat de tandarts voorafgaand aan de beëindiging van de behandelrelatie geen poging heeft gedaan om op een andere wijze met klaagster tot een oplossing te komen en haar niet heeft gewaarschuwd. Dit was te meer passend geweest aangezien klaagster al circa 15 jaar patiënt was bij de tandarts en gesteld noch gebleken is dat zich eerder problemen tussen partijen hadden voorgedaan.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Hierbij past een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, H.C. Teune, M.M.L.F. Smulders en H.W. Luk, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.