ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0776 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 H 156

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0776
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 2009 H 156
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat zij hem niet heeft geïnformeerd over het onderzoek van zijn dochter en dat het onderzoeksrapport zonder toestemming is doorgezonden. Het College verklaart een onderdeel van de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.      

Datum uitspraak: 21 december 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

wonende te D ,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met de bijlage is ontvangen op 4 augustus 2009, waarna klager bij brief van 25 augustus 2009 nog enkele bijlagen heeft toegestuurd. Namens de arts heeft mr.drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn, verweer tegen de klacht gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd (met bijlagen) en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 26 oktober 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Klager werd bijgestaan door mr. W.van Leuveren, advocaat te Waddinxveen. De arts werd bijgestaan door haar genoemde gemachtigde. De gemachtigde van de arts  heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

Klager is de vader van E. Hij voert over haar samen met de moeder, van wie hij gescheiden is, het ouderlijk gezag.

In april 2008 is de ondertoezichtstelling, met uithuisplaatsing, van E uitgesproken. Zij heeft achtereenvolgens in een crisispleeggezin en een gezinshuis verbleven. Sinds december 2008 verbleef zij in de leefgroep F.

De arts is sinds 1 april 2009 als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij G te H. De toegenomen problematiek van E maakte een crisisbeoordeling nodig, in verband waarmee zij naar de arts ter beoordeling van een mogelijk psychose is verwezen. Deze heeft een kinder- en jeugdpsychiatrisch  onderzoek d.d. 27 mei 2009 uitgevoerd, waarvan een rapport van die datum is opgesteld. Voor dit onderzoek  waren de ouders uitgenodigd. Klager was daarbij niet aanwezig.

Het rapport vermeldt voor zover van belang de volgende passages:..

Heteroanamnese

Moeder : Moeder vertelt dat er veel gebeurd is met E. Ze hebben tijdelijk in Blijf van Mijn  Lijf huis gewoond ivm gedrag van vader…De omgang met vader verloopt moeizaam…Toen er een tijd geen contact..met vader was, ging het goed met E.. Ze bleef opstandig, vooral naar BJZ toe. Dit had veel met contacten vader te maken….Twee weken geleden heeft E gezegd dat vader aan haar gezeten heeft….

Psychiatrisch onderzoek:

…Waarneming: er is sprake van pseudohallucinaties…en de stemmen die zij hoort, hoort ze vaak niet hard maar in gedachtes. Ze praat wel terug…Herbelevingen van geweld door vader….”

Tijdens het onderzoek bleek de arts dat van een psychose geen sprake was. Op 3 juni 2009 volgde een adviesgesprek, waar klager opnieuw niet aanwezig was. Daar is aan de hand van het onderzoeksrapport uitleg is gegeven over de bevindingen en het noodzakelijk geachte continueren van de behandeling.

In verband met een nieuwe crisissituatie rond E heeft op 7 juli 2009 een “groot crisisoverleg” plaatsgevonden. Bij dit overleg waren behalve medewerkers van Bureau Jeugdzorg, onder wie de gezinsvoogd, ook de moeder en klager, de vader, in aanwezigheid van hun begeleiders aanwezig. Bij dit overleg is het rapport van 27 mei 2009 ter sprake gekomen.

In onderling overleg tussen de aanwezigen, onder wie de ouders, is besloten dat E, omdat zij  op de afdeling van de leefgroep niet meer hanteerbaar was, elders zou worden ondergebracht.

De vervangend gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg heeft daarna het rapport van 27 mei 2009

zonder overleg met of mondelinge of schriftelijke toestemming van de arts of klager, als

bijlage bij een verzoekschrift tot spoeduithuisplaatsing d.d. 31 juli 2009 gevoegd.

Klager was op dat moment niet bekend met (de inhoud van) het rapport 27 mei 2009.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat zij hem niet heeft geïnformeerd en het rapport direct naar de rechtbank heeft gezonden.

4. Het verweer

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Voor zover nodig zal daarop worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1.Voor het eerste onderdeel van de klacht, het gebrek aan informatie aan klager, wordt het volgende overwogen:  Klager was voor de gesprekken van 27 mei en 3 juni 2009 uitgenodigd, maar was daarbij niet aanwezig. Hij heeft daarna geen aanleiding gezien om navraag te doen naar (het bestaan van) de rapportage of in dat verband anderszins om informatie te vragen. Bij het  gesprek van 27 mei 2009 lag het rapport  “op tafel” maar is de inhoud ervan niet expliciet aan de orde gekomen en aan klager meegedeeld. In elk geval vanaf dat moment mocht van hem worden verwacht zelf initiatief op te nemen. Aangezien zonder meer niet de verplichting van de arts bestond om klager te informeren over wat E over hem had gezegd, valt haar van dit onderdeel geen verwijt te maken.

5.2. Gebleken is dat de arts ongevraagd en zonder toestemming van klager de rapportage  naar Bureau Jeugdzorg, de gezinsvoogd heeft gestuurd teneinde een logeerhuis voor E te vinden. Dit had de arts niet mogen doen. De inhoud van het rapport bevatte vertrouwelijke gegevens, ook over klager. Zij had dienaangaande een geheimhoudingsplicht jegens klager, zowel voor hem zelf als voor hem als wettelijk vertegenwoordiger van E. De gezinsvoogd is niet betrokken bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, zodat zonder

toestemming van onder meer klager het rapport niet had mogen worden afgegeven. Het College kan de arts niet volgen in haar verweer, dat zij geen standpunt heeft ingenomen en de heteroanamnese slechts in neutrale bewoordingen heeft weergegeven. Alleen al de weergave in het rapport van haar in vertrouwen meegedeelde dan wel gebleken feiten en omstandigheden had haar ervan moeten weerhouden om het rapport af te geven.

5.3. De arts voert aan dat zij nooit toestemming heeft verleend om het rapport van 27 mei 2009 als bijlage bij het verzoek tot spoeduithuisplaatsing te voegen. In overleg met klager heeft zij de aanvankelijk opgemaakte versie vervangen door een rapport d.d. 5 augustus 2009, dat naar de rechtbank is verzonden. De arts benadrukt dat zij bij de inhoudelijke behandeling van E niet betrokken is geweest.

5.4. Deze drie verweren zijn niet gegrond. Dat zij geen toestemming heeft verleend tot doorzending aan de kinderrechter ontslaat haar niet van de primaire verplichting om zonder toestemming van de rechthebbenden het rapport niet af te geven. Dat het rapport daarna zonder haar instemming is doorgestuurd, voor een ander doel dan waarvoor het was opgesteld, is dan ook haar verantwoordelijkheid.

De vervanging achteraf van het rapport in overleg met klager maakt de schending van de arts van haar verantwoordelijkheid in eerder stadium niet ongedaan.

Het is juist dat de arts niet bij de behandeling zelf van E betrokken is geweest. Voor zover zij hiermee bedoelt te stellen dat zij daarom tuchtrechtelijk niet ter verantwoording kan worden geroepen, wordt deze stelling verworpen. De arts heeft door in het rapport de gezondheidstoestand van E te beoordelen zich op het terrein van de individuele gezondheidszorg begeven, waardoor zij zich daarvoor tuchtrechtelijk heeft te verantwoorden. 

5.5. Het tweede onderdeel van de klacht is gegrond. De arts is met de patiëntgegevens niet vertrouwelijk omgegaan.  De maatregel van waarschuwing is passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Legt de arts de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, prof. dr. J.H. van Bockel, R.H.P.. van Beest en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.