ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0774 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 195

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0774
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 195
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de psychiater dat zij klaagster tijdens het onderzoek bevooroordeeld tegemoet is getreden en intimiderend heeft bejegend toen zij elkaar tegenkwamen op straat. Klaagster verwijt de psychiater voorts dat zij het EPD heeft ingezien zonder toestemming van klaagster en de opgestelde rapportage heeft doorgestuurd zonder klaagster de gelegenheid te bieden tot inzage en correctie van het rapport. Tenslotte verwijt klaagster de psychiater dat de rapportage gebrekkig was. Het College verklaart een klachtonderdeel gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.        

Datum uitspraak: 21 december 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , psychiater,

wonende te D ,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 13 oktober 2009. Namens de arts heeft mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 26 oktober 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. J.A.M. Koorn-Harkema, advocaat te Leiden. De arts werd bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.

De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

Klaagster heeft zich in april 2007 wegens klachten in nek en schouders ziek gemeld voor haar werkzaamheden bij E te B. Zij was sedert enige jaren onder psychiatrische behandeling in de F, afdeling langer durende zorg. De bedrijfsarts meende dat de klachten werden veroorzaakt door psychische problematiek. De behandelend psychiater G meende dat meer sprake was van een arbeidsconflict dan van een psychische stoornis. De werkgever heeft vervolgens gevraagd om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek.

De arts is als psychiater werkzaam bij H, te B, en daarnaast bij F, op de afdeling Ambulant Ouderen. De behandelend psychiater G heeft de arts verzocht zich met het onderzoek van klaagster te belasten.

De P&O functionaris van E heeft per e-mail de vraagstelling voorgelegd aan H. In de e-mail worden problemen geschetst die zich volgens de werkgever op de werkplek hebben voorgedaan. De vraagstelling luidt “E heeft behoefte aan een duidelijke diagnose, zodat E voor betrokkene kan trachten een passende werkplek te vinden waarbij de kans op uitval of excessen in haar gedrag beperkt  worden.” Daarnaast is de arts verzocht om, indien mogelijk, aanbevelingen te doen voor de werkplek voor klaagster, onder mededeling dat het rapport van H bij een arbeidsdeskundigenonderzoek zal worden betrokken.

De arts heeft klaagster gezien op 21 maart 2008 en op 25 april 2008. Op 24 april 2008 heeft de arts tweemaal het elektronisch patiëntendossier van klaagster bij F ingezien. Zij had hiervoor geen toestemming gevraagd aan klaagster. Op 15 juni 2008 heeft de arts haar rapport uitgebracht aan de bedrijfsarts van de werkgever. Klaagster  heeft herhaaldelijk gevraagd het rapport te mogen ontvangen. Op 15 september 2008 heeft de arts haar het rapport verstrekt. De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en E is nadien ontbonden.    

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts samengevat het volgende.

1. De arts was niet onafhankelijk, omdat zij collega was van de behandelend psychiater en overleg met hem heeft gehad over klaagster. Daarnaast heeft de arts via de e-mail en ook telefonisch subjectieve informatie van de P&O functionaris gekregen, waardoor zij geen onafhankelijk, objectief onderzoek meer kon verrichten.

2. De arts heeft het EPD van klaagster ingezien zonder haar toestemming en heeft  aanvankelijk ontkend dat zij dit heeft gedaan.

3. De arts heeft klaagster niet de gelegenheid gegeven het rapport in te zien voordat dit naar de werkgever is gestuurd en daarop correcties aan te brengen. Pas na lang aandringen heeft de arts klaagster het rapport gegeven.

4. De inhoud van het rapport is gebrekkig: het bevat geen vraagstelling en vermeldt onjuiste feiten, bijvoorbeeld dat klaagster vanaf 4 april 2007 ziek was. De diagnose is kennelijk tussen 25 april 2008 en juni 2008 aangepast, omdat die in het rapport afwijkt van wat de arts op 25 april 2008 op een receptbriefje heeft geschreven. Het is ook onjuist dat in het rapport aanbevelingen worden gedaan voor de werkplek van klaagster.

5. De arts uitte zich tijdens het onderzoek bevooroordeeld tegenover klaagster en heeft haar intimiderend bejegend toen zij elkaar in D op straat tegenkwamen.

4. Het standpunt van de arts

Ad 1. De arts stelt dat zij wel onafhankelijk was. Zij heeft niet inhoudelijk over klaagster gesproken met de behandelend psychiater. Bovendien is zij tot een andere diagnose gekomen.

Ad 2. Zij heeft het EPD alleen ingezien om het telefoonnummer en de verzekeringsgegevens van klaagster op te zoeken.

Ad 3 en 4. In het tweede gesprek op 25 april 2008 heeft zij de feiten, zoals die op 21 maart 2008 naar voren waren gekomen, nog eens met klaagster doorgenomen. Die had toen geen aanmerkingen. Achteraf was het beter geweest het concept rapport aan klaagster te laten lezen. Dit rapport was echter op 25 april nog niet klaar. Na de toezending van het rapport aan klaagster heeft de arts nog gevraagd of klaagster wijzigingen wilde. Daarop heeft klaagster niet gereageerd.

Ad 5. De arts is zich niet bewust van bevooroordeeld en intimiderend optreden. Tijdens het onderzoek was de sfeer goed. Klaagster gaf haar zelfs een bloemetje. Na ontvangst van het rapport is klaagster herhaaldelijk naar het kantoor van H gekomen om haar ongenoegen te uiten. De arts wilde  klaagster, die zij op straat toevallig ontmoette, daarna graag vermijden.

5. De beoordeling

5.1.  Het College heeft geen grond om te oordelen dat de arts niet voldoende onafhankelijk was om het onderzoek verrichten. De werkgever wenste een onafhankelijke psychiatrische expertise omdat de bedrijfsarts, anders dan de behandelend psychiater, meende dat sprake was van psychiatrische problematiek. Het is in dit kader niet van belang of de arts, evenals de behandelend psychiater, werkzaam was bij F, maar of zij onafhankelijk was ten opzichte van de werkgever. Dat de arts banden had met de werkgever is gesteld noch gebleken.

De e-mail van de werkgever vermeldt de aanleiding tot het onderzoek en de vraagstelling. Het is dan aan de onafhankelijke psychiater zich een eigen oordeel te vormen, op grond van onderzoek en deskundigheid.  Er is geen reden om aan te nemen dat de arts door de inhoud van de e-mail niet meer tot een objectief oordeel kon komen. De arts ontkent telefonisch contact te hebben gehad met de P&O functionaris. Er zijn geen aanwijzingen die er op duiden dat er wel contact is geweest. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.2. Vast staat dat de arts zonder toestemming van klaagster het patiëntendossier van klaagster bij F heeft ingezien, terwijl zij niet de hoedanigheid had van hulpverlener. De arts heeft hiermee de vertrouwelijkheid die moet gelden voor het gebruik van patiëntengegevens geschonden. Dat de arts naar eigen zeggen alleen administratieve gegevens heeft opgezocht doet niet af aan de verwijtbaarheid van haar handelen. Het toestemmingsvereiste geldt voor alle gegevens, ook omdat, indien inzage wordt genomen, niet valt na te gaan wat de arts wel en niet heeft bekeken. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.3. Het onderzoek vond plaats in een arbeidsverhouding. Dit betekent dat de arts niet wettelijk verplicht was het rapport aan klaagster ter inzage geven voordat zij het aan de bedrijfsarts van de werkgever zond. Dit klachtonderdeel is in zoverre ter zitting namens klaagster ingetrokken. Ervan uitgaande dat de onderzochte wel de gelegenheid moet krijgen eventuele feitelijke onjuistheden te corrigeren, was het duidelijker geweest als de arts het rapport in concept aan klaagster had laten lezen, dan dat zij de feiten tijdens het tweede gesprek nog eens mondeling met haar doornam. Deze gang van zaken is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het College heeft niet kunnen vaststellen dat het door toedoen van de arts onnodig lang heeft geduurd voordat het rapport aan klaagster is verstrekt. Dit klachtonderdeel slaagt niet.

5.4. De inhoud van het rapport voldoet aan de tuchtrechtelijke normen. De vraagstelling is correct weergegeven. De conclusie wordt gedragen door de gronden waarop zij berust en de gronden vinden voldoende steun in de feiten. Voor zover klaagster de vermelde feiten betwist is niet aannemelijk geworden dat de arts daarin verwijtbaar heeft gehandeld, noch dat deze van invloed zijn geweest op de gestelde diagnose. Daarbij is ook in het klaagschrift 4 april 2007 genoemd als datum van ziekmelding. Tussen die datum en het onderzoek is klaagster door de werkgever als arbeidsongeschikt beschouwd. Dat zij zich wel weer voor haar werk geschikt voelde maakt dat niet anders.

Het verwijt dat de diagnose afwijkt van de diagnose die de arts op 25 april 2008 heeft opgeschreven is ter zitting voor het eerst naar voren gebracht. Dit is naar het oordeel van het College te laat. De arts heeft zich niet kunnen voorbereiden op een reactie. Dit verwijt wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

De aanbevelingen van de arts voor de eisen, waaraan een werkplek voor klaagster zou moeten voldoen, zijn in feite een concretisering van de vastgestelde beperkingen. De arts is hiermee niet buiten het gebied van haar deskundigheid getreden. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.5. De toedracht van de ontmoeting tussen klaagster en de arts in D kan niet meer worden nagegaan. De klachten die de bejegening van klaagster betreffen worden door de arts weersproken. Het College heeft geen reden om meer gewicht toe te kennen aan het woord van de één dan aan dat van de ander. Dit onderdeel van de klacht moet daarom worden afgewezen.

5.6. Het College heeft het tweede klachtonderdeel gegrond verklaard. De arts is door F reeds berispt voor haar inzage in de patiëntengegevens van klaagster.

Omdat het voor de goede uitoefening van de gezondheidszorg van groot belang is dat zorgvuldig wordt omgegaan met patiëntengegevens, acht het College het noodzakelijk de arts ook een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen, in de vorm van een waarschuwing. 

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, prof. dr. J.H. van Bockel, R.H.P. van Beest en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.