ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0773 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 H 130b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0773
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 2009 H 130b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat deze heft geweigerd de noodzakelijke zorg te verlenen en klager uit de inrichting heft ontslagen, terwijl een machtiging tot voortgezet verblijf was verleend tot x-datum. Voorts verwijt klager de psychiater dat hij geen ontslagbrief heeft onvangen. Het College wijst de klacht af.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

destijds verblijvende te B,

klager

tegen:

C , psychiater,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, namens klager opgesteld door mr. J. van Broekhuijze, advocaat te Ridderkerk, is ontvangen op 29 juni 2009. Namens de arts heeft mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Het College heeft de klacht op 26 oktober 2010 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

De arts is sinds 1 februari 2009 werkzaam is bij E, een psychiatrische instelling (verder te noemen de instelling) en bij de behandeling van klager betrokken. 

Klager is sinds 2004 bekend bij de instelling, onder andere in verband met verslavingsproblematiek.

Bij beschikking van de rechtbank D van 4 december 2008 is een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verleend, en wel voor de duur van een jaar.

Kort na de verlenging van de Machtiging tot Voortgezet Verblijf werd klager ter uitvoering van een voorwaardelijk ontslag geplaatst in het F, een begeleide woonvoorziening te D. Op 30 januari 2009 werd klager wederom opgenomen in de inrichting met intrekking van ontslag onder voorwaarden in verband met suïcidale uitlatingen. Op 9 februari 2009 wordt klager met ontslag onder voorwaarden geplaatst in het crisiscentrum van de inrichting van waaruit hij op 23 februari 2009 wederom vertrok naar het F. Na hernieuwde suïcidale uitingen werd klager op 28 februari 2009 opnieuw opgenomen op de crisisafdeling van de inrichting.

Op 19 maart 2009 ging klager in goede conditie met ontslag onder voorwaarden, dit ontslag werd echter weer ingetrokken op 21 maart 2009 en klager werd wederom opgenomen in de inrichting. Op 25 maart 2009 volgde opnieuw ontslag onder voorwaarden. Klager bleef dagelijks contact houden met zijn ambulante begeleiders. Op 30 juni 2009 werd klager voor één dag weer opgenomen in de inrichting om zijn roes uit te slapen. Vanaf 6 juli 2009 was er opnieuw sprake van een opname die tot aan de verhuizing van klager naar G, op 11 augustus 2009 zou voortduren.  

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank D van 14 juli 2009 is de vordering van eiser om hem tot zijn overplaatsing naar G op de gesloten afdeling in B te plaatsen afgewezen.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat deze heeft geweigerd hem de noodzakelijke zorg te verlenen en klager uit de inrichting heeft ontslagen, terwijl een machtiging tot voortgezet verblijf was verleend tot 4 december 2009.

Voorts verwijt klager de arts dat hij geen ontslagbrief heeft ontvangen. 

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Vast staat dat de verlenging van de machtiging tot voortgezet verblijf van klager de instelling er niet van heeft weerhouden om hem, al dan niet op zijn verzoek, telkens weer onder het formuleren van voorwaarden heeft ontslagen om hem daarna na korte tijd weer verzorging en onderdak te bieden. De vraag is of de instelling, en daarmee de arts als behandelaar van klager, deze bevoegdheid had en daarvan op juiste wijze gebruik heeft gemaakt. De vraag kan worden gesteld of de verleende rechterlijke machtiging hier is gebruikt als een zogenaamde paraplumachtiging. De paraplumachtiging is in de praktijk ontstaan en houdt in dat een patiënt niet wordt opgenomen dan wel (vrijwel) onmiddellijk na her verlenen van de machtiging wordt ontslagen onder bepaalde voorwaarden. De patiënt verklaart zich bereid de voorwaarden na te leven en kan alsnog worden opgenomen als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, aangezien de machtiging van kracht blijft.

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 11 november 2005 (NJ 2006, 288) geoordeeld dat voor deze paraplumachtiging (voorwaardelijke machtiging tot voortgezet verblijf) geen plaats is in de gevallen waarin een daadwerkelijke opneming van de betrokken patiënt niet in de bedoeling ligt. De vraag, of in deze zaak de rechterlijke machtiging als paraplumachtiging is gebruikt, kan het college - anders dan de kortgeding rechter in genoemd vonnis - niet zonder nader onderzoek bevestigend beantwoorden. De vraag is in deze zaak (alleen) of de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te weigeren klager overeenkomstig diens verzoek in de laatste weken voor de verhuizing naar G op een gesloten afdeling te plaatsen, en aldus – in de formulering van de klacht – klager de noodzakelijke zorg heeft onthouden. Niet aannemelijk is geworden echter dat aan klager alleen de vereiste zorg kon worden verleend indien hij permanent zou worden opgesloten. Dat klager zijn bewegingsvrijheid beperkt wilde zien, kennelijk ter bescherming tegen eigen zwakheden, maakt dat niet anders.  

De invrijheidstellingen onder voorwaarden zijn iedere keer na zorgvuldige overweging van de arts met instemming van klager, vaak na diens verzoek daartoe, tot stand gekomen. Er was op die momenten geen sprake van gevaar voortkomend uit de stoornis van klager. Met klager werden schriftelijke afspraken gemaakt over zijn verblijf buiten de instelling ondermeer over huisvesting, ambulante zorg en medicatiegebruik. Als het beperken van de vrijheid van klager noodzakelijk was door een suïcide dreiging of gevaarlijk of agressief gedrag werd hij steeds voor kortere of langere periodes heropgenomen in de instelling.

5.2 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat klager geen ontslagbrief heeft ontvangen van de arts. Los van het feit of het verzoek daartoe de arts heeft bereikt, hetgeen door de arts wordt betwist, is het in de psychiatrie gebruikelijk dat de ontslagbrief wordt verzonden aan de huisarts en de ambulante behandelaar, en niet aan de patiënt, hetgeen in casu ook is gebeurd.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in zijn geheel als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 26 oktober 2010 door: mr. J.S.W. Holtrop,

voorzitter, prof. dr. J.H. van Bockel en A.J.F.M. Janssen, leden-artsen, bijgestaan door

mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris .

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.