ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0771 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 H 219

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0771
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 2009 H 219
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de oogarts dat hij heeft volstaan met een telefonisch advies en tot twee maal toe, ook toen het beeld verslechterde, ten onrechte heeft nagelaten om het oog van patiënte te onderzoeken waardoor een flinke vertraging in een juiste diagnose en noodzakelijke behandeling is ontstaan. Het College verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Het College bepaalt voorts dat de beslissing zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en aan het vaktijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.      

Datum uitspraak: 21 december 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

B ,

wonende te C,

klagers,

tegen:

D , arts,

wonende te E ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 13 november 2009. Namens de arts heeft mr. A.C.I.J.

Hiddinga, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam, tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 9 november 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager was niet verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar dochter, F en bijgestaan door mr. W.J. Boer, advocaat te Rotterdam. Mr. Boer heeft het standpunt van klagers toegelicht aan de hand van pleitnotities die zij heeft overgelegd. De arts werd bijgestaan door mr. Hiddinga voornoemd.

2. De feiten

Op 9 september 2005 heeft de dochter van klagers F , verder ook te noemen: patiënte, de huisarts bezocht in verband met ontstekingsklachten aan haar linkeroog. Er was sprake van veel pijn en een verhoogde lichtgevoeligheid. De huisarts was van oordeel dat sprake was van een, mogelijk virale, infectie.

In de ochtend van zaterdag 10 september 2005 bleek de situatie ernstig verslechterd. Er was, naast de pijnklachten en de verhoogde lichtgevoeligheid, sprake van een wit vlies op de iris, veel pussig vuil, tranende ogen en een verslechterd zicht. Klagers maakten zich ernstig zorgen en hebben zich om 8.30 uur met hun dochter gemeld bij de huisartsenpost te C. De dienstdoende arts evalueerde de situatie van patiënte als volgt: “Ulcus / ontsteking, cornea conjunctiva OS zws t.g.v. het dragen van contactlenzen”.

Gezien de ernst van de situatie heeft de huisarts, teneinde een (spoed)consult voor patiënte te regelen, telefonisch contact opgenomen met de arts die op dat moment waarnemingsdienst had in het G te C. De arts achtte op basis van de hem verstrekte gegevens, een consult op dat moment niet noodzakelijk en weigerde hiervoor naar het ziekenhuis te komen om de patiënte te zien. De arts stelde dat er sprake was van een bacteriële infectie en heeft het antibioticum Trafloxal voorgeschreven en geadviseerd voorlopig geen contactlenzen te dragen. Er werd een afspraak gemaakt voor een consult op maandag 12 september 2005.

Ondanks het gebruik van het voorgeschreven middel verslechterde de situatie in de loop van de dag verder en was er sprake van toenemende pijnklachten. Omstreeks 20.30 uur werd opnieuw de huisartsenpost bezocht. De dienstdoende huisarts heeft opnieuw contact opgenomen met de arts en opnieuw verzocht om een (spoed)consult. De arts heeft de huisarts meegedeeld een consult niet noodzakelijk te vinden, omdat het eerder door hem voorgeschreven antibioticum vier dagen moest inwerken. Omdat de arts geen gevolg wilde geven aan het verzoek van de huisarts om patiënte te zien, heeft de arts van de huisartsenpost de dochter doorverwezen naar de spoedeisende hulp van het H te E waar de dochter diezelfde avond is opgenomen. Uit het aldaar uitgevoerde onderzoek bleek sprake van een

centraal cornea ulcus met een epitheel effect van 4 X 4.5 mm waarvoor patiënte intensief klinisch is behandeld.

Na behandeling werd een litteken in het hoornvlies geregistreerd waarvoor uiteindelijk een hoornvlies transplantatie noodzakelijk bleek. Patiënte heeft een blijvend verminderd zicht aan het linkeroog overgehouden.

3. De klacht

De arts heeft tot twee maal toe ten onrechte geweigerd gevolg te geven aan het verzoek van de respectievelijke huisartsen van de huisartsenpost om de toestand van het oog van de dochter van klagers te beoordelen. Hierdoor is een juiste diagnose met de noodzakelijke behandeling met ongeveer 10 uren vertraagd.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De arts heeft onjuist en verwijtbaar gehandeld nu hij op grond van kennelijk onvolledig telefonisch onderzoek een diagnose heeft gesteld. De arts had zich beter van de bijzonderheden van dit geval moeten vergewissen. Hiertoe was ook aanleiding: het ging hier om een jonge patiënte, 12 jaar oud, die zachte contactlenzen droeg met een dusdanige ontsteking dat de eerstelijns hulpverlening een consult bij een specialist noodzakelijk achtte. Dat de arts de zorgelijkheid van de situatie niet heeft opgemerkt en de redenen voor de consultatie door de huisarts (waaronder de verhoogde lichtgevoeligheid en het witte vlies dat op het oog zichtbaar was) in het gesprek met de huisarts niet heeft weten te achterhalen, geeft blijkt van een onvoldoende doorvragen. Hierdoor is voor het stellen van een goede diagnose noodzakelijk informatie gemist.

5.2. De arts heeft in zijn verweer gesuggereerd dat de communicatie met de huisarts stroef verliep. Als dit juist is, behoorde het tot de professionele verantwoordelijkheid van de arts om desondanks voldoende informatie te verkrijgen teneinde als hulpverlener een verant

woorde zorg te bieden, waartoe een juiste diagnose en een adequaat behandelplan behoren. Mocht dit vanwege gestelde matige communicatie niet mogelijk zijn geweest, dan had het juist op de weg van de arts gelegen om naar de patiënte te komen of om anderszins een visueel contact met haar te arrangeren. Nu kon het gebeuren dat hij op afstand, zonder persoonlijk contact met de patiënte een behandeling heeft ingezet.

5.3. De arts heeft het expliciet gedane verzoek van de eerstelijns hulpverlening een patiënt te zien afgewezen hetgeen hem onder de gegeven omstandigheden te verwijten is. Toen hij na uren nogmaals is benaderd door de huisars met het bericht dat in de toestand van de patiënte geen enkele verbetering optrad en dat de huisarts een consult bij de oogarts geïndiceerd achtte, heeft de arts volhard in zijn onjuiste standpunt dat hij in dit geval met de hem eerder telefonisch aangereikte gegevens kon volstaan en heeft hij nogmaals gesteld dat een consult niet nodig was. Gezien reeds de verwijtbaarheid van de eerste weigering om patiënte te zien, geldt dit eens te meer ten aanzien van de tweede weigering..

5.4. Het is voor het College dan ook goed begrijpelijk dat klagers de arts verwijten dat door zijn gedrag de noodzakelijke behandeling ongeveer 10 uur is vertraagd. Na te melden maatregel is passend. Het College volstaat met oplegging van de maatregel waarschuwing, omdat het bij de behandeling ter zitting de indruk heeft gekregen dat de arts inmiddels is gaan inzien dat zijn afhoudende gedrag naar de patiënte toe volkomen ongerechtvaardigd is geweest.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens (de dochter van) klagers in acht had moeten nemen.

5.6. Het College zal bevelen deze beslissing, zodra die onherroepelijk is geworden, te publiceren. Het acht het van belang dat, in het bijzonder binnen de kring van oogartsen, bredere bekendheid wordt gegeven aan de noodzaak om in gevallen zoals de onderhavige, bij hulpvragen op specialistisch terrein van collega-artsen (in dit geval op oogheelkundig terrein), de

patiënt persoonlijk te onderzoeken, tenzij zich de bijzondere omstandigheid voordoet dat de van de collega-arts verkregen informatie in redelijkheid tot geen andere conclusie kan leiden dat dan met een telefonisch consult kan worden volstaan.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt de arts de maatregel van waarschuwing op.

Bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het vaktijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist,

dr. B. van Ek, dr. F.E. Ros, prof. dr. J.W. van Kleef, leden-artsen, bijgestaan door

mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.