ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0696 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 055b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0696
Datum uitspraak: 23-11-2010
Datum publicatie: 23-11-2010
Zaaknummer(s): 2009 T 055b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de UWV-arts dat het deskundigenonderzoek te lang op zich heeft laten wachten en voorts dat de arts klaagster onheus heeft behandeld, in haar rapport onjuistheden heeft vermeld en heeft geweigerd deze te verbeteren. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College wijst de klachten op alle onderdelen af.    

Datum uitspraak: 23 november 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te Rotterdam,

klaagster,

tegen:

B , arts,

wonende te B

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 6 mei 2009. Namens de arts is door mr. drs. E.G. van der Jagt te Amsterdam, een verweerschrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 28 september 2010. Partijen zijn verschenen, de arts vergezeld door mr. A.C. Arora, te Amsterdam en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1        Klaagster is, nadat zij al enige tijd ziek thuis was geweest, op 31 oktober 2005 door haar werkgever bij de Arbodienst aangemeld. Klaagster heeft op 15 november en 29 november 2009 het spreekuur van de de arbo-arts D (verder: de arbo-arts) bezocht. Zij heeft daarbij klachten aangegeven in de rug, nek en armen.

2.2       De arbo-arts heeft op 15 november 2005 vastgesteld dat klaagster medisch niet belastbaar was voor haar werk, omdat klaagster nog volledig in behandeling was bij de fysiotherapeut, de manuele therapeut en onder toezicht stond van de huisarts. De arbo-arts heeft naar aanleiding van het spreekuurbezoek van 29 november 2005 een re-integratieplan opgesteld, inhoudende: een passende werkplek met de nodige rustpauzes, eerst 50% van de arbeidstijd vanaf 5 december 2005, daarna 75% vanaf 12 december 2005. Als volledige werkhervattings­datum heeft de arbo-arts gesteld 19 december 2005.

2.3       Omdat klaagster klachten bleef houden heeft zij zich ziek teruggemeld op 2 januari 2006. Klaagster heeft op 9 januari 2006 het spreekuur van de arbo-arts bezocht. Deze heeft overwogen dat de klachten van klaagster veroorzaakt zouden kunnen zijn door een carpaal tunnelsyndroom. Hierna is klaagster 50% blijven werken.

2.4        Klaagster is op 10 januari 2006 bij de neuroloog geweest. Op 14 januari 2006 is er een MRI-scan gemaakt. Hieruit bleek dat er sprake was van een nekhernia op twee niveaus (C 7 en wortelprikkeling C5-8). Deze is met rust, fysiotherapie en manuele therapie behandeld.

2.5       Op 30 januari 2006 heeft de arts medisch onderzoek verricht in het kader van de op 5 december 2005 door klaagster gevraagde second opinion. De arts heeft hiervan een rapport opgesteld (rapportage deskundig oordeel d.d. 30 januari 2006). Als vraagstelling daarbij gold of het aangeboden werk (50%) op 5 december 2005 passend was. De conclusie van de arts was dat er op genoemde datum sprake was van beperkingen, veroorzaakt door ziekte en pijn. Vervolgens is de rapportage met bevindingen betreffende de belastbaarheid naar de arbeidsdeskundige gegaan. De arbeidsdeskundige heeft hierop geconcludeerd dat klaagster geschikt is voor haar eigen werkzaamheden met rustpauze, voor 50% met ingang van 5-12-2005 conform het advies van de bedrijfsarts.

2.6       Op 5 juni 2006 heeft klaagster haar werkzaamheden volledig hervat.

3.  De klacht

Klaagster verwijt de arts:

1)         Het deskundigenonderzoek heeft te lang op zich laten wachten , te weten twee maanden in plaats van de voorgeschreven twee weken, waardoor het in feite zinloos is geweest, de arts de klachten van 5 december 2005 niet goed heeft kunnen beoordelen en klaagster nodeloos op kosten is gejaagd.

2)         Klaagster komt naar de arts. Klaagster is een leek op dit gebied met ontzettend veel pijn en miskenning. Zij vraagt om hulp. Deze heeft ze niet gekregen. Klaagster heeft nog jarenlang psychische problemen gehad door al deze ellende.

3)         De arts was erg verkouden en snotterig bij het spreekuurbezoek van 30 januari 2006, hetgeen als storend is ervaren.

4)         Er staan onjuistheden in het rapport van de arts, maar het UWV heeft geweigerd deze te verbeteren.

4. Het verweer

De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop, voor zover nodig, hierna zal worden ingegaan.

5.  De beoordeling

5.1        Het eerste onderdeel van de klacht wordt afgewezen. Het kan de arts persoonlijk niet worden verweten dat het onderzoek zo lang op zich heeft laten wachten. Dit heeft te maken gehad met de toenmalige organisatie van het UWV.

5.2       Ten aanzien van het tweede en vierde onderdeel van de klacht wordt als volgt geoordeeld. Voorop wordt gesteld dat, gelet op de toepasselijke regelgeving, de taak van de arts zich beperkte tot de vraag of het aangeboden werk (50%) op 5 december 2005 passend was. De arts heeft op basis van de gepresenteerde klachten duidelijke beperkingen, veroorzaakt door ziekte en pijn, aangegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts haar onderzoek en (her)beoordeling onzorgvuldig heeft verricht. Weliswaar is klaagster het op een aantal onderdelen niet eens met de beschrijving in de rapportage, maar de arts houdt staande dat haar rapportage een weergave is van de gegevens zoals die door haar zijn verzameld.  Duidelijke onvolkomenheden in de rapportage heeft het College niet aangetroffen. De omstandigheid dat klaagster van mening is dat zij op 5 december 2005 100% arbeidsongeschikt was, maakt dit niet anders. De arts heeft redelijkerwijs, ook nog na bijna twee maanden, gelet op haar bevindingen, kunnen oordelen dat er geen sprake was van een medische situatie met evident ontbreken van arbeids­mogelijkheden. Verder heeft het onderzoek van de arts zich niet uitgestrekt. Dit was ook niet haar taak.

Zoals ook de arts aangeeft valt het te betreuren dat klaagster zich door de medici (arbo-arts en de UWV-arts) onterecht behandeld heeft gevoeld.  De arts heeft aangegeven klaagster wel degelijk serieus genomen te hebben. Voor zover dit niet goed is overgekomen bij klaagster heeft de arts ter zitting haar excuses aangeboden. Klachtonderdelen (2) en (4) falen.

5.3        Klachtonderdeel (3) wordt eveneens verworpen. Zoals ook klaagster zelf aangeeft begrijpt zij dat de arts, gelet op haar verkoudheid, vaak haar handen moest wassen. Een tuchtrechtelijk verwijt is hierin niet te vinden.

5.4       De slotsom is dat het College én de arts begrip hebben voor de moeilijke periode die klaagster, met name in december 2005, heeft moeten doormaken. De taak van de arts was in dit verband echter beperkt. Mogelijk is dat indertijd overigens niet voldoende duidelijk gemaakt aan klaagster. Van een tuchtrechtelijk verwijt jegens de arts is evenwel niet gebleken, zodat de klacht in al zijn onderdelen moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Hon é e, lid-jurist, dr. B. van Ek, prof. dr. M.W. Hengeveld en drs. M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.