ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0624 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 197b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0624
Datum uitspraak: 02-11-2010
Datum publicatie: 02-11-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 197b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de arts dat hij klaagster ondanks heftige pijn naar huis heeft willen sturen en haar onheus heeft bejegend. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College wijst de klacht op beide onderdelen af.      

2009 O 197 b

Datum uitspraak: 2 november 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de  navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

                                                                A en B ,

                                                                beiden wonende te C,

                                                                klagers,

                                                                tegen

                                                                 D, arts,

                                                                wonende te C,

                                                                de persoon over wie wordt geklaagd,

                                                                hierna als de arts aan te duiden.  

1. Het verloop van de procedure

Het klaagschrift is op 15 oktober 2009 ontvangen en aangevuld bij brief van 26 december 2009. Namens de arts heeft mr J.M. Hubers, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend. Klagers hebben gerepliceerd, waarna namens de arts een dupliek is ingezonden. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 7 september 2010. Bij deze behandeling zijn A en de arts verschenen. De arts werd bijgestaan door mr Hubers voornoemd, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. De feiten

De echtgenote van A, B, was in 2009 in verwachting. Op 29 augustus 2009 is zij in de ochtend in het ziekenhuis, waar de arts werkzaam was, opgenomen op verzoek van de behandelend verloskundige voor pijnstilling. De arts heeft haar om 9.00 uur onderzocht en een CTG aangesloten om de hartslag van het kind te registreren. Het beeld dat het CTG weergaf, was fraai. Voorts heeft de arts een vaginaal toucher verricht. Er was sprake van 1 cm ontsluiting en een kwart verstreken sacrale portio. Voorts heeft de arts 125 milligram pethidine toegediend om de pijn tijdens de ontsluitingsfase beter te kunnen opvangen. Om 14.00 uur heeft de arts opnieuw onderzoek gedaan. Het CTG was opnieuw goed en er was nog steeds sprake van 1 cm ontsluiting en een kwart verstreken sacrale portio. Om 16.45 uur verrichtte de arts een derde onderzoek.  De ontsluiting was nog steeds 1 cm. Om 20.30 uur heeft een gesprek van klagers met de arts plaats gehad waarbij is voorgesteld dat B naar huis zou gaan. B zou dan thuis kunnen proberen zich te ontspannen. Het daarop verrichte onderzoek liet echter een ontsluiting van 4 cm zien, waarop is besloten dat B in het ziekenhuis zou blijven. 

3. De klacht

De klacht bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats verwijten klagers de arts dat hij klaagster ondanks heftige pijn naar huis heeft willen sturen. Voorts verwijten zij hem dat hij B verwend heeft genoemd en haar daardoor onheus heeft bejegend.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft B voorgesteld om naar huis te gaan teneinde zich zoveel mogelijk te ontspannen. Hij heeft daarbij aangegeven dat dit plan van aanpak alleen zou worden uitgevoerd indien het vaginaal toucher onveranderd zou zijn. Toen dit niet het geval bleek, de ontsluiting was immers groter geworden, is besloten B in het ziekenhuis te houden.

De arts ontkent B verwend te hebben genoemd. Hij erkent dat het gesprek met klagers stroef verliep door de taalbarrière en de emotionele toestand waarin B verkeerde. Hij kan zich herinneren dat hij veelvuldig werd geinterrupteerd. Hij heeft mogelijk op een wat strengere toon gevraagd of naar hem kon worden geluisterd. Het was echter geenszins zijn bedoeling om B onheus te bejegenen. Daarvan is geen sprake geweest.

5. De beoordeling

Het eerste verwijt dat de arts gemaakt wordt, kan niet worden aanvaard. Het College heeft geen bezwaar tegen de door de arts gekozen benadering om B naar huis te laten gaan indien de ontsluiting nog steeds niet groter zou blijken te zijn geworden. Daarbij neemt het in aanmerking dat B zich thuis wellicht beter zou kunnen ontspannen dan in het ziekenhuis het geval was. Volledigheidshalve vermeldt het College hierbij dat niet is komen vast te staan dat de arts B naar huis heeft willen sturen. De arts heeft B immers in het ziekenhuis laten blijven toen hem was gebleken dat de ontsluiting vorderde.

Het tweede verwijt kan evenmin worden aanvaard. Klagers stellen weliswaar dat de arts B onheus heeft bejegend en hebben daarbij gesteld dat hij haar verwend heeft genoemd, maar de arts heeft dit ontkend. Enig bewijs van de gestelde woorden heeft het College niet gevonden. Het woord van klagers staat tegenover dat van de arts.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dus zal moeten worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr M.W. Koek, lid-jurist, dr M.H. Houwert – de Jong, prof. dr J.H. van Bockel en dr B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr G.G.M.L. Huntjens als secretaris, en uitgesproken ter terechtzitting van 2 november 2010.

Voorzitter                                                                               Secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.