ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0623 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 197a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0623
Datum uitspraak: 02-11-2010
Datum publicatie: 02-11-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 197a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijt de arts dat zij het kind niet goed heeft onderzocht direct na de geboorte en dat moeder en kind tien minuten alleen zijn gelaten waardoor te laat is ontdekt dat het niet goed ging met het kind. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College wijst de klacht op beide onderdelen af.      

2009 O 197 a

Datum uitspraak: 2 november 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

                                                                A en

                                                                 B ,                                                                                                                

                                                                beiden wonende te C,

                                                                klagers,

                                                                Tegen

                                                                D, arts,

                                                                wonende te C,

                                                                de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                                hierna als de arts aan te duiden.   

1. Het verloop van de procedure

Het klaagschrift is op 15 oktober 2009 ontvangen en aangevuld bij brief van 26 december 2009. Namens de arts heeft mr J.M. Hubers, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend. Klagers hebben gerepliceerd, waarna namens de arts een dupliek is ingezonden. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 7 september 2010. Bij deze behandeling zijn A en de arts verschenen. De arts werd bijgestaan door mr Hubers voornoemd, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. De feiten

De echtgenote van A, B, was in 2009 in verwachting. Op 29 augustus 2009 is zij in de ochtend in het ziekenhuis, waar de arts werkzaam was, opgenomen en aldaar door een collega van de arts onderzocht. Klaagster is die dag in het ziekenhuis gebleven. Om 23.00 uur is de arts bij de echtgenote betrokken geraakt. Zij heeft haar aan het CTG aangesloten en een ruggenprik laten plaatsen. De arts heeft B die nacht meermalen gecontroleerd. Om 6.51 uur in de ochtend van 30 augustus 2009 is B bevallen van een dochter, die E werd genoemd. De arts heeft E op de buik van haar moeder gelegd, afgenaveld en afgedroogd. E huilde, had een goede tonus en centraal een goede kleur. Kort daarop werd de placenta geboren. De arts is daarop begonnen met het hechten van de episiotomie. Om ongeveer 7.10 uur heeft de verpleegkundige, die bij de bevalling heeft geholpen, de verloskamer verlaten. Om 7.19 uur was de arts klaar met hechten. Zij zag toen dat E blauw was. De arts heeft daarop terstond maatregelen getroffen. E is overgebracht naar het F, waar zij op 10 september 2009 is overleden. De ouders van E hebben geen toestemming gegeven voor een obductie, zodat de oorzaak voor het overlijden onbekend is gebleven.

3. De klacht

De klacht bestaat uit twee onderdelen. Klagers verwijten de arts in de eerste plaats dat zij E niet goed hebben onderzocht direct na de geboorte. Voorts maken zij er bezwaar tegen dat

moeder en dochter tien minuten alleen zijn gelaten waardoor te laat ontdekt is dat het niet goed met E ging.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft meteen na de geboorte van E een controle bij haar verricht. Zij heeft de Apgar score van E bepaald. Voorts heeft zij vastgesteld dat E huilde, een goede tonus had en een goede reflex, prikkelbaar was en centraal een goede kleur had. Vervolgens heeft zij een bloedanalyse afgenomen uit de navelstreng. Nadat de placenta was geboren, heeft zij deze gecontroleerd. Er waren geen afwijkingen te zien. De controle gaf geen aanleiding tot nader onderzoek. Ongeveer 5 minuten na de geboorte van E is opnieuw de Apgar score bepaald. E had nu ook  perifeer een goede kleur en de Apgar score was tien. Er was geen aanleiding om te denken dat er iets mis zou kunnen zijn met E.

Om 7.10 uur heeft de arts de verpleegkundige toestemming gegeven de verloskamer te verlaten. Voordat deze wegging, heeft zij nog eens naar E gekeken en haar nog eens goed neergelegd bij haar moeder. E zag er op dat moment normaal uit en er leek niets mis met haar te zijn.

5. De beoordeling

Het College kan niet met het eerste verwijt, dat de arts gemaakt wordt, in stemmen. De arts heeft de normale controles uitgevoerd en er waren direct na de geboorte geen signalen die tot andere actie aanleiding moesten geven, dan de arts heeft ondernomen. Voorzover klagers ook hebben willen aanvoeren dat de arts niet de nodige maatregelen heeft genomen, toen haar gebleken was dat E blauw zag, kan ook daarmee niet worden ingestemd. Uit de stukken in het medisch dossier kan niet anders worden opgemaakt, dan dat de arts direct al datgene heeft gedaan wat van haar verwacht mocht worden.

Ook met het tweede verwijt kan niet worden ingestemd. Ten eerste is onjuist dat E en haar moeder alleen zijn gelaten. De arts is immers niet weggegaan. Zij heeft zich tussen 7.10 en 7.19 uur bezig gehouden met het hechten van de episiotomie. Wel is juist dat de arts om 7.10 uur heeft toegestaan dat de verpleegkundige de verloskamer verliet. Tegen die beslissing bestond echter geen bezwaar, omdat er op dat moment geen signalen waren dat het met E niet goed ging. De arts had dan ook geen aanleiding om de verpleegkundige niet te laten vertrekken.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dus zal moeten worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr M.W. Koek, lid-jurist, dr M.H. Houwert – de Jong, prof. dr J.H. van Bockel en dr B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr G.G.M.L. Huntjens als secretaris, en uitgesproken ter terechtzitting van 2 november 2010.

Voorzitter                                                                                Secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.