ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0516 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 H 186

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0516
Datum uitspraak: 17-08-2010
Datum publicatie: 18-08-2010
Zaaknummer(s): 2009 H 186
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij als behandelend arts van haar ex-partner een geneeskundige verklaring heeft afgegeven waarin hij zijn oordeel heeft gegeven over de (medische) geschiktheid van deze ex-partner om werk te verrichten. De huisarts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Het College acht de klacht gegrond en legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op.      

Datum uitspraak: 17 augustus 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 30 september 2009. De arts heeft verweer tegen de klacht gevoerd, waarna partijen achtereenvolgens hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 22 juni 2010. De arts is verschenen, klaagster had laten weten niet ter zitting te verschijnen.

2. De feiten

Klaagster is gehuwd geweest met de heer E, welk huwelijk in 2006 door inschrijving van het echtscheidingsvonnis is ontbonden.

De heer E was veroordeeld tot betaling aan klaagster van partneralimentatie hetgeen in hoger beroep in mei 200x is bekrachtigd. Midden 200x heeft hij een wijzigingsverzoek ingediend op grond van de stelling dat hij met ingang van midden 200x was opgehouden met werken en vanaf die datum met de VUT was gegaan. Het verzoek werd behandeld in november 200x. De dag daarvoor heeft de heer E een verklaring van de arts d.d. november 200x in het geding gebracht die gericht was aan de advocaat van de heer E en de volgende inhoud heeft:

“Als behandelend arts van de heer…E…. kan ik U het volgende mededelen:

Al enkele jaren staat de heer E onder mijn behandeling in verband met zijn psychosomatische klachten die rechtstreeks betrekkingen hebben op zijn werkomstandigheden.

De druk van zijn werk en persoonlijke situatie leggen al geruime tijd een te zware belasting op zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid.

De vooruitzichten om eerder met zijn werk te kunnen stoppen hebben hem tot nu toe op de been weten te houden.

Als behandelend geneeskundige ben ik zeer sterk de mening toegedaan dat een gedwongen voortzetting van zijn beroepsmatige werkzaamheden zijn gezondheid zeker niet ten goede zal komen.”

3. De klacht

Klaagster stelt dat het een arts niet is toegestaan een geneeskundige verklaring af te geven zoals de arts heeft gedaan. Alleen een onafhankelijk arts is daartoe bevoegd. Klaagster is ernstig in haar belangen benadeeld nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat de heer E met de verklaring van de arts genoegzaam heeft aangetoond dat van hem wegens gezondheidsredenen niet verwacht kan worden dat hij met zijn werkgever de mogelijkheid van doorwerken zou bespreken hetgeen grote gevolgen voor de te betalen partneralimentatie heeft.

Klaagster verwijst voor haar standpunt naar de desbetreffende Richtlijnen KNMG, waarvan zij een internet pagina van de site van de KNMG in het geding heeft gebracht.

4. Het standpunt van de arts en het verweer

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden, zowel

schriftelijk als bij zijn toelichting ter zitting. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen

Het standpunt van klaagster is volkomen juist: het was de arts als behandelend arts van de heer E – en nota bene voor de echtscheiding ook jarenlang de behandelend arts van klaagster – niet toegestaan een oordeel te geven over de (medische) geschiktheid van de heer E om werk te verrichten. Zoals in de door klaagster genoemde Richtlijnen staat vermeld, welke in duidelijke bewoordingen zijn samengevat op de door klaagster bijgevoegde internetpagina, mag een dergelijke verklaring alleen door een onafhankelijke arts worden afgegeven. De arts is niet als onafhankelijk van zijn patiënt te kenschetsen. Een behandelend arts dient zich te meer van een medisch oordeel te onthouden, indien daarvoor een deskundigheid is vereist die hij niet heeft. Dat geldt ook hier, omdat niet gebleken is dat de arts kennis had omtrent specifieke omstandigheden van de heer E die de conclusie kon rechtvaardigen, zoals de arts suggereert, dat voortzetting door zijn patiënt van de beroepsmatige werkzaamheden zijn gezondheid niet ten goede zal komen.

De arts heeft met de opstelling en afgifte van de geneeskundige verklaring tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hij wist waarvoor zijn verklaring diende, namelijk ten behoeve van een juridisch geschil van de heer E met klaagster. Terughoudendheid was daarom temeer op zijn plaats geweest. Het verweer van de arts, dat hij slechts een mening gaf en zijn bezorgdheid uitte, miskent de strekking van het verbod om met (geneeskundige) verklaringen invloed uit te oefenen op het verloop van de procedure. De verwijtbaarheid van de arts wordt nog vergroot doordat hij ter zitting de indruk heeft gewekt niet te begrijpen waarom een verklaring zoals de onderhavige niet door de behandelend arts moet en mag worden opgesteld. Dat is reden om de arts te adviseren voortaan in vergelijkbare gevallen bedoelde Richtlijnen te raadplegen voordat hij zijn mening ten beste geeft en, indien hij niet weet of hij de van hem gevraagde verklaring mag verstrekken, zich voor advies in verbinding stelt met de KNMG.

Hoewel het gebrek aan kennis en inzicht aan de zijde van de arts verontrustend is, zeker voor een arts die al jaren als huisarts praktiseert, zal het college in de verwachting dat de arts uit deze zaak lering trekt in deze zaak volstaan met de maatregel van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op.

Deze beslissing is gegeven door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter; mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist; P.R.H. Vermeulen, prof. dr. R.G. Pöll en prof. dr. J.W. van Kleef, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.