ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0504 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 075

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0504
Datum uitspraak: 10-08-2010
Datum publicatie: 10-08-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 075
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen, onvoldoende onderzoek heeft verricht en medicatie heeft voorgeschreven die vanwege de zwangerschap van klaagster niet had mogen worden voorgeschreven. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College wijst de klacht op al zijn onderdelen als ongegrond af.      

Datum uitspraak: 10 augustus 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , arts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 15 april 2009. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 juni 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door mr. J.R. Seedorf, advocaat te Rotterdam. De arts werd bijgestaan door mr. J.M. Hubers, advocaat te Rotterdam, die pleitnotities heeft overgelegd.

2. De feiten

Op 29 januari 2007 heeft klaagster de huisarts bezocht in verband met uitgebleven menstruatie. Een zwangerschapstest werd verricht en was positief.

Op 3 februari 2007 heeft klaagster zich gemeld bij de Spoedeisende Hulp van ziekenhuis E. Zij klaagde over pijn in haar bil. De arts heeft klaagster een recept voorgeschreven, namelijk Arthrotec (een combinatie van 75 milligram Diclofenacnatrium met 200 microgram misoprostol).  Klaagster heeft de tabletten ingenomen.

Op donderdag 8 februari 2007 werd klaagster in ziekenhuis F opgenomen met klachten over bloedverlies, bloedplassen en buikpijn. Bij onderzoek werden een verhoogde bloedsuikerwaarde (18.7) en een duidelijk verhoogd gehalte aan zwangerschapshormoon (HCG 1922) gevonden. Op verdenking van buitenbaarmoederlijke zwangerschap werd er curettage verricht, waarbij zwangerschapsweefsel werd verkregen. Daarmee werd geconcludeerd dat sprake was van een ‘missed abortion’ en kwam er een vroegtijdig einde aan de zwangerschap van klaagster.

3. De klacht

Klaagster geeft aan dat zij de eerste hulp heeft bezocht wegens last van pijn in de onderrug en in het dijbeen, zodanig dat zij nauwelijks van de pijn kon zitten. Zij geeft aan dat zij de arts heeft gezegd dat zij zwanger was.

Klaagster verwijt de arts dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen en dat van een behoorlijk onderzoek van haar c.q. haar rug geen sprake is geweest. Verder verwijt klaagster de arts dat deze had behoren te weten dat de medicatie die hij voorschreef, vanwege klaagsters zwangerschap niet aan haar had mogen worden voorgeschreven.

4. Het standpunt van de arts

Volgens de arts heeft klaagster bij de intake op de Spoedeisende Hulp verteld dat zij last had van pijn in de linkerheup en linkerbil. De temperatuur is opgenomen en bleek 36,7 Celsius te zijn. Daarna is klaagster in de behandelkamer opgevangen door de arts en een co-assistent. Aan de arts werd meegedeeld dat klaagster de voorafgaande dagen heftige menstruatie had gehad.

Vervolgens heeft de arts klaagster lichamelijk onderzocht en geen afwijkingen aan de rug gevonden. Er was geen drukpijn ter plaatse van de wervelkolom, en ook niet van slagpijn in de nierloges. Wel was sprake van drukpijn in de gluteus maximus regio links (linker grote bilspier). Bij nader bewegingsonderzoek (lopen en belasten) zag de arts geen bijzonderheden.

De arts beschikte over de informatie dat klaagster de voorafgaande dagen heftige menstruatie heeft gehad en heeft dat op het SEH-formulier vermeld. In de huisartsenbrief van 3 februari 2007 schreef de arts als diagnose ‘menstruatiepijn’. Als behandeling gaf de arts de pijnstiller Arthrotec en verder adviseerde hij te mobiliseren op geleide van pijn.

5. De beoordeling

5.1       Kern van de klacht is dat de arts klaagster een medicijn heeft verstrekt dat mogelijk heeft geleid tot afbreking van haar zwangerschap. Dit verwijt zou op kunnen gaan indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de arts bij zijn onderzoek wist dat klaagster zwanger was. Het College heeft dit echter niet kunnen vaststellen.

Klaagster stelt dit te hebben meegedeeld, de arts heeft dit weersproken en naar voren gebracht te hebben begrepen dat klaagster de afgelopen dagen heftige menstruatie had gehad. Dit laatste verdraagt zich niet met de gestelde zwangerschap.

Het College beschikt niet over aanwijzingen op grond waarvan het de lezing van klaagster zou moeten volgen en die van de arts niet. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet vast staat dat de arts aanwijzingen had op grond waarvan hij het medicijn, dat hij voorschreef, niet had mogen voorschrijven.

Dit deel van de klacht is ongegrond.

5.2       Dat de arts klaagster niet serieus heeft genomen en geen behoorlijk lichamelijk onderzoek heeft verricht heeft het College niet kunnen vaststellen. De uitleg van de arts over het lichamelijk onderzoek dat hij heeft verricht is beschreven in het medisch dossier en op grond van deze beschrijving is het College van oordeel dat dit volledig is geweest gelet op de klachten die klaagster presenteerde. Van enig verwijtbaar handelen is ook hier geen sprake.

5.3       Op grond van het voorgaande dient de klacht in zijn geheel ongegrond te worden verklaard. 

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, Dr R.W. Koster, Dr. B. van Ek, Prof Dr J.T. van Dissel, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2010.

voorzitter                                                                                  secretaris

                                                                                                buiten  staat om te tekenen

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.