ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0491 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 207b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0491
Datum uitspraak: 27-07-2010
Datum publicatie: 27-07-2010
Zaaknummer(s): 2009 T 207b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij de vaststelling van kanker bij zijn echtgenote, tekort is geschoten bij de pijnbestrijding en zich eigenwijs en arrogant heeft opgesteld. De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College wijst de klacht in al haar onderdelen af.    

Datum uitspraak: 27 juli 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

w onende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen: de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, met daarin ook klachten over zijn echtgenote, eveneens huisarts in

B, is ontvangen op 30 oktober 2009. Mr W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, heeft namens de arts en zijn echtgenote verweer gevoerd. Hierna hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 juni 2010. De arts, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen, bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd. Klager is niet verschenen, nadat hij vlak vóór de zitting het secretariaat van het College telefonisch had laten weten ziek te zijn geworden. Klager heeft in verband daarmee aanhouding gevraagd. Dit aanhoudingsverzoek heeft de voorzitter op 1 juni 2010 om 11.33 uur (dus minder dan anderhalf uur vóór de geplande zitting) bereikt. Mede om redenen van proceseconomie is dit aanhoudingsverzoek geweigerd.

De zaken tegen de arts en zijn echtgenote zijn tegelijkertijd, maar niet gevoegd, ter zitting behandeld. De arts, bijgestaan door mr. Kastelein, heeft daarbij zijn standpunt mondeling toegelicht.  

2. De feiten

2.1       Klager is weduwnaar van D (verder: patiënte), overleden aan pancreaskopkanker.

2.2       Patiënte en haar echtgenoot (klager) waren sinds 2000 ingeschreven in de praktijk van de arts. In de regel werd patiënte door de echtgenote van de arts (verder ook: de arts

E) behandeld. In voorkomende gevallen verving de arts zijn echtgenote. De arts is op 17 maart 2009, 20 april, 5 mei, 12 mei en 26 mei 2009 bij de behandeling van patiënte betrokken geweest. Verder heeft patiënte steeds contact gehad met de arts E.

2.3       Blijkens de arts en het medisch journaal heeft patiënte de praktijk van de arts tussen juli 2008 en 5 februari 2009 niet bezocht, behoudens voor een griepprik.

Het medisch journaal vermeldt op 5 februari 2009 een spreekuurbezoek van patiënte met klachten over vermoeidheid en koude handen. De bloeddruk bleek na meting hoog te zijn, waarna een controle bij de assistente twee weken later werd afgesproken. Tevens is toen in het medisch dossier genoteerd dat overige anamnese niet was uitgediept.

Op 6 februari 2009 is bij patiënte een verzakking geconstateerd, waarvoor tevergeefs een pessarium is voorgeschreven. Op 9 februari 2010 is patiënte daarvoor verwezen naar een Cesartherapeut (F). Ook zijn in die periode diverse laboratoriumonderzoeken aangevraagd.

2.4       Op 9 maart 2009 staat in het medisch dossier voor het eerst een melding van buikklachten (sinds een paar dagen opgeblazen gevoel, moeilijkheden met stoelgang, vaak last van zuur). Op 17 maart – patiënte werd toen gezien door de arts – werd geklaagd over moeheid, kouwelijkheid, oprispingen, misselijkheid en overgewicht. Op 25 maart 2009 is een coloscopie ter sprake gekomen, waarbij is afgesproken eerst de prolapsoperatie begin april af te wachten.

2.5       Op 9 april 2009 heeft een coloscopie plaatsgevonden. Op 20 april bleek uit laboratoriumonderzoek een sterk afwijkende leverfunctie en vindt verwijzing naar een MDL-arts plaats. Patiënte bezoekt in die periode ook een homeopathische arts.

2.6       Niet lang daarna (op 4 mei 2009) wordt bij patiënte pancreaskopkanker zonder behandelopties vastgesteld.

2.7       De arts is daarna op 5, 12 en 26 mei 2009 nog bij de pijnmedicatie betrokken. Daarna heeft hij geen bemoeienis meer gehad met patiënte.

3. De klachten

Klager verwijt de arts met name:

a)         een onnodig delay bij de vaststelling van de kanker bij zijn vrouw. Volgens hem is patiënte al in december 2008, januari en februari 2009 in de praktijk van de arts geweest met rug en buikklachten. Deze symptomen zijn, aldus klager, maandenlang genegeerd door de arts;

b)         in de laatste fase van haar leven heeft patiënte ondraaglijke pijn gehad en is de pijnbestrijding door de arts ontoereikend geweest;

c)         de arts komt eigenwijs en arrogant over.

4. Het standpunt van de arts

4.1       Patiënte heeft pas voor het eerst melding gemaakt van buikklachten op 9 maart 2009. De klachten waren passend bij klachten van de dikke darm, mogelijk mede op basis van een te trage schildklierfunctie. Op 17 maart 2009 is patiënte op het spreekuur van de arts geweest met klachten van de buik. Toen op 25 maart sprake was van persisterende buikklachten is door de arts E een scopie voorgesteld. Omdat inmiddels voor begin april een prolapsoperatie stond gepland, is in overleg met patiënte afgesproken dat eerst deze operatie zou worden afgewacht.  Op 9 april heeft een coloscopie plaatsgevonden. Tussen 6 en 20 april heeft patiënte de praktijk niet bezocht. Op 20 april verzocht klager om een bloedonderzoek. Een homeopaath zou dit geadviseerd hebben omdat klaagster geel zag. De arts heeft toen telefonisch met een MDL-arts geregeld dat klaagster daar op 21 april terecht kon. De op die datum gemaakte scan leverde een verdenking op van een vrijwel zeker onbehandelbaar

pancreaskopcarcinoom. De bevestiging hiervan kwam op 4 mei 2009.

4.2       De arts in vervolgens op 5 mei, 12 mei en 26 mei 2009 nog bij patiënte betrokken geweest. Hierna niet meer.

4.3       De verwijten die de arts thans worden gemaakt, worden door de arts bestreden. De arts betreurt de ontstane situatie, maar meent dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5. De beoordeling

5.1       Ten aanzien van klacht a) wordt als volgt geoordeeld.

Volgens de arts zijn buikklachten pas voor het eerst op 9 maart 2009 aan de orde geweest, volgens klager al eerder, en wel vanaf december 2008. Nu partijen verschillen over de feitelijke gang van zaken, kan het College niet vaststellen wie van hen daarin "gelijk" heeft. Volgens vaste tuchtrechtelijke rechtspraak kan aan de lezing van de ene partij niet meer waarde worden toegekend dan aan de lezing van de andere partij. In ieder geval is niet komen vast te staan dat patiënte zich vóór 9 maart 2009 met buikklachten tot de praktijk heeft gewend, waartoe het College mede wijst op de uitvoerige medische verslaglegging die voor een andere uitleg geen aanknopingspunt biedt.

Uitgaande van eerste buikklachten op 9 maart 2009 wordt de gang van zaken daarná voldoende voortvarend beoordeeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom afgewezen.

5.2       Ten aanzien van klacht b) wordt als volgt geoordeeld.

De arts is slechts kort bij de pijnbestrijding en begeleiding betrokken geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts hierbij tekort is geschoten. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.3       Klachtonderdeel c) wordt eveneens verworpen. Ook hier staan de standpunten van partijen tegenover elkaar en heeft het College geen mogelijkheid om vast te stellen wie van partijen “gelijk” heeft.

5.4       Het voorgaande leidt er toe dat de klacht in al zijn onderdelen zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter;

mr. M.W. Koek, lid-jurist, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. B. van Ek en dr. J.W. van ‘t Wout, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.