ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0426 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 163

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0426
Datum uitspraak: 13-07-2010
Datum publicatie: 13-07-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 163
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij de interne organisatie niet op orde heeft, dat hij klager en zijn gezin niet had mogen uitschrijven op de wijze waarop dit is gebeurd, dat hij klager niet van strafbare feiten had mogen beschuldigen en de reden van uitschrijving niet in het dossier had mogen opnemen. De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ter zitting bleek het eerste verwijt op een misverstand te berusten. Het College is van oordeel dat het tweede en vierde klachtonderdeel gegrond zijn en legt de arts de maatregel van waarschuwing op.    

2009 O 163

Datum uitspraak: 12 juli 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

                                                                 A,

                                                                wonende te B,

                                                                klager,

                                                                tegen

                                                                 C, huisarts,

                                                                wonende te B,

                                                                de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                                hierna aan te duiden als de arts.

1. Het verloop van de procedure.

Namens klager heeft mr J.L. Oudshoorn, advocaat te Rijswijk, een op 27 augustus 2009 gedateerd klaagschrift ingediend. De arts heeft hierop gereageerd middels een verweerschrift, opgesteld door mr drs M.C. Hoogendam, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden. Partijen hebben gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 18 mei 2010. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun al genoemde gemachtigden.

2. De feiten.

Klager is met zijn gezin sinds 1999 bij de praktijk van de arts ingeschreven geweest. Op 29 mei 2009 heeft klager de praktijk van de arts gebeld. Kort daarop heeft hij de praktijk bezocht waar hij met een assistente van de arts gesproken heeft. Later diezelfde dag heeft klager een brief van de arts ontvangen, waarin hem werd bericht dat hij met zijn gehele gezin uit de praktijk werd uitgeschreven “in verband met uw incorrecte houding in woord en gebaar”. Bij deze brief werden de medische dossiers van klager en zijn gezin aan klager gezonden. Klager heeft hierop diezelfde dag geantwoord, maar de arts is blijkens een tweede bericht van die dag bij zijn standpunt gebleven.

3. De klacht.

De klacht bestaat uit een vijftal onderdelen.

Ten eerste verwijt klager de arts dat hij zijn interne organisatie niet goed op orde heeft.

Ten tweede brengt klager naar voren dat de arts hem niet spoorslags had mogen uitschrijven.

Ten derde stelt klager dat de arts hoe dan ook niet ook klagers echtgenote en zijn kinderen had mogen uitschrijven.

Ten vierde stelt klager dat de arts hem ten onrechte van strafbare feiten beschuldigt.

Tenslotte had de arts – aldus klager – de reden van uitschrijving niet in het dossier mogen opnemen c.q. handhaven.

4. Het verweer.

Klager en zijn gezin zijn sinds ongeveer 1999 patiënt in de praktijk van de arts. Op 29 mei 2009 heeft klager de praktijk gebeld om een afspraak met de arts te maken. De assistente zag in de agenda van de arts dat op korte termijn geen afspraak mogelijk was en bood een consult bij een collega-arts aan. Klager sloeg dit aanbod af. Na enig verder contact heeft klager het contact verbroken.  Daarbij zei hij dat hij vlakbij was en dat hij wel even langs zou komen. Dat is ook gebeurd. Klager is daarbij tegen de aanwezige assistentes te keer gegaan. De situatie kwam niet alleen die assistentes maar ook aanwezige patiënten bedreigend voor. De arts trof zijn gehele team bevend en lijkwit aan. Zij waren volledig van de kaart. Hij heeft hen toen willen beschermen tegen mogelijk nieuwe incidenten en daarop de behandelovereenkomst opgezegd en direct het volledige medische dossier aan klager afgegeven zodat hij zich de komende maandag bij een andere huisarts zou kunnen inschrijven.

Het eerste verwijt van klager is ongegrond omdat de assistentes correct zijn opgeleid en ook dienovereenkomstig hebben gehandeld. Het gedrag van klager leverde een gewichtige reden op om de behandelovereenkomst op te zeggen. De arts heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de wijk een groot aantal andere huisartsen is gevestigd met een beginnende praktijk. Voorts kon klager voor spoedeisende hulp terecht bij de huisartsenpost. Het medisch dossier is afgegeven zodat klager zich direct bij een andere arts zou kunnen inschrijven.

5. De beoordeling.

Tussen partijen heeft een behandelingsovereenkomst bestaan. De arts heeft deze overeenkomst opgezegd. Een arts kan dit op grond van artikel 7: 460 van het Burgerlijk Wetboek niet doen behoudens bij het bestaan van gewichtige redenen. Centraal in de onderhavige klacht staat daarom of zich dergelijke redenen hebben voor gedaan. Het College kan niet tot de conclusie komen dat dit het geval is geweest. Uit de stukken, in het bijzonder de verklaringen die door de arts zijn overgelegd, moet worden afgeleid dat klager zich in krachtige bewoordingen tegenover de assistentes van de arts heeft uitgelaten en dat hij daarop de praktijk heeft verlaten. De arts heeft dit zelf niet meegemaakt, maar daar enige tijd nadien kennis van genomen. De arts heeft daarop geen aanleiding gezien om zich met klager te verstaan, maar gemeend de behandelingsovereenkomst met klager en zijn gezin per direct te moeten opzeggen. Dit komt het College onjuist voor. De arts had op zijn minst contact met klager moeten opnemen om met hem te bespreken wat er was gebeurd en waarom dat het geval was geweest. Indien daarbij geen begrip voor de wederzijdse standpunten tot stand zou kunnen komen, zou de arts daarna kunnen concluderen dat er geen basis meer was waarop hij klager en zijn gezin van medische hulp zou kunnen voorzien. De klacht is in zoverre gegrond.

Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat het eerste verwijt van klager op een misverstand berust. Klager heeft niet willen beweren dat met hem een speciale afspraak was gemaakt dat de arts hem op zijn verzoek altijd direct zou terugbellen. In het algemeen gold dat een patiënt kon bellen met het verzoek om later die dag door de arts terug te worden gebeld. Niet is gebleken dat de assistentes hiervan niet op de hoogte zijn geweest of deze algemene lijn onjuist hebben toegepast.

Zoals uit het bovenstaande volgt, is het College van oordeel dat de arts de behandelingsovereenkomst met klager niet had mogen opzeggen zoals thans is gebeurd. Dit heeft tot gevolg dat ook niet kan worden ingestemd met de opzegging van de soortgelijke overeenkomst met klagers echtgenote en kinderen.

Het College heeft in de eerste brief van de arts geen strafbare feiten aangetroffen, waar klager van zou zijn beschuldigd. In de tweede brief heeft de arts vermeld dat de arts indien klager zijn dreiging verder onderbouwd zou willen zien, aangifte zou kunnen doen bij de politie wegens bedreiging met geweld. Deze zinsnede houdt slechts in dat de arts de overtuiging heeft dat klager de assistentes van de arts heeft bedreigd met geweld. Tuchtrechtelijk kan dit de arts niet worden verweten.

Het laatste onderdeel van de klacht is gegrond. De arts heeft erkend in het medisch dossier vermeld te hebben dat de behandelingsovereenkomst is beëindigd  omdat klager zich bedreigend had opgesteld. Waar de arts dit zonder verder onderzoek had aangenomen en klager daarover niet naar zijn mening had gevraagd, had de arts dit beter kunnen nalaten. Het College voegt hier aan toe dat het in het algemeen gesproken geen bezwaar heeft tegen vermelding van de reden waarom een behandelingsovereenkomst beëindigd is. Een dergelijke vermelding kan van belang zijn voor degene met wie een nieuwe overeenkomst wordt aangegaan. 

Samenvattend komt het College tot de conclusie dat de klacht is een aantal opzichten gegrond is. Na te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage

geeft de arts een waarschuwing.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr M.W. Koek, lid-jurist, dr B. van Ek, prof. dr J.H. van Bockel en drs M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr S.R.M.I. Roos – Bollen als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2010.

Voorzitter                                                                              Secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.