ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0412 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 51

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0412
Datum uitspraak: 06-07-2010
Datum publicatie: 06-07-2010
Zaaknummer(s): 2009 T 51
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager, de zoon van de inmiddels overleden patiënte verwijt de huisarts dat deze hem tijdens een specifiek consult onbeschoft, weinig sociaal en weinig menselijk heeft bejegend, zeker in de tijd dat patiënte er erg slecht aan toe was. De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College is van oordeel dat de reactie van de huisarts op het incident dat plaatsvond tijdens het specifieke consult niet goed is geweest en legt de huisarts de lichtste maatregel van waarschuwing op.      

Datum uitspraak: 6 juli 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

w onende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen: de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 5 maart 2009, waarna mr A.M.P. Smilde, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg, namens de arts verweer heeft gevoerd. Hierna hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 11 mei 2010.  Partijen zijn verschenen, klager met zijn vrouw, de arts bijgestaan door zijn gemachtigde mr Smilde voornoemd. Partijen hebben daarbij hun standpunten mondeling toegelicht.  

2. De feiten

2.1       Klager met zijn gezin was sinds 1982 patiënt bij de arts.

2.2       De moeder van klager, D, (verder: patiënte), stond sinds 2004 in de praktijk van de arts ingeschreven. Zij is op 24 november 2008 overleden. Patiënte had tal van aandoeningen en stond daarvoor onder behandeling van diverse specialisten. De laatste maand voorafgaande aan het overlijden van patiënte is haar conditie snel verslechterd. Zij is door tussenkomst van de arts, na overleg met patiënte en de familie, op 28 oktober 2008 opgenomen in verzorgingstehuis E.

2.3       Patiënte is die laatste maand regelmatig gezien door de arts en/of collega huisartsen. Ook heeft de arts diverse malen contact gehad met klager – deze trad toen op als contactpersoon van de familie – over (onder meer) opname van patiënte in een verpleegtehuis en over de pijnmedicatie van patiënte. De arts heeft op 10 november 2008 geruime tijd met klager gesproken. Hierbij is afgesproken dat klager de arts vervolgens zou bellen tijdens zijn telefonisch spreekuur tussen 13.30 en 14.00 uur om kort de stand van zaken door te nemen.

2.3       Klager heeft  op 14 november 2008 niet gebeld, maar zich persoonlijk bij de praktijk van de arts gemeld met het verzoek op hij even met de arts kon praten. De arts heeft hierop aan zijn assistente de instructie gegeven dat klager alleen telefonisch met hem kon spreken. De assistente heeft dit doorgegeven aan klager. Zij heeft klager, die in de praktijk aanwezig was, laten weten dat hij mocht bellen zodra de telefoonlijn vrij was. Klager heeft niet gebeld maar is de spreekkamer van de arts binnengelopen. De arts heeft toen tegen klager gezegd dat hij moest opdonderen (verder: het incident). Klager is toen weggegaan.

2.4       Bij brief van dezelfde dag heeft de arts aan klager verzocht om een andere huisarts te zoeken, gelet op het incident. Tevens heeft de arts daarbij om een andere contactpersoon gevraagd en doorgegeven dat hij het weekend een aanvraag voor een verpleegtehuis op de post zou doen. Deze brief heeft klager enkele dagen later bereikt.

3. De klacht

De klacht betreft met name de bejegening van de arts op 14 november 2008, die klager als onbeschoft, weinig sociaal en weinig menselijk heeft ervaren, zeker in de tijd dat de moeder van klager er zo slecht aan toe was. Wat betreft het bericht dat klager maar een andere huisarts moest zoeken, geeft klager aan dat hij ook niets meer met deze onbeschofte man te maken zou willen hebben en dat hij inmiddels gelukkig een andere huisarts heeft gevonden.

4. Het standpunt van de arts

In de contacten met klager in de betreffende periode stelde deze zich eisend op en wekte hij bij de arts de indruk geen vertrouwen te hebben in de deskundigheid van de arts en de volledige controle te willen hebben over de behandeling van zijn moeder. Om de verhouding werkbaar te houden in het belang van de zorgverlening van patiënte, heeft de arts geprobeerd de communicatie te structureren en te begrenzen. Vandaar de afspraak voor een telefonisch contact op het telefonisch spreekuur op 14 november 2010. De arts had op dat moment ook geen tijd voor opnieuw een gesprek.

De arts, die bezig was met zijn telefonisch spreekuur, was overdonderd en geïntimideerd door het binnenlopen van klager. Daarom heeft hij hem in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven dat klager de spreekkamer moest verlaten. De arts reageerde in een reflex. De arts ziet in dat dit niet professioneel was, maar meent dat hem hiervan in de gegeven omstandigheden geen verwijt kan worden gemaakt.

5. De beoordeling

Het College stelt het volgende voorop.

Vast staat dat de arts de laatste maand vóór het overlijden van patiënte regelmatig en intensief betrokken is geweest bij de zorg voor patiënte. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts daarin tekort is geschoten. Daarnaast wordt opgemerkt dat het redelijk wordt geacht dat de arts de communicatie met de familie van patiënte heeft willen structuren en begrenzen.

Ook is er begrip voor het feit dat de arts is geschrokken toen klager op 14 november 2008 opeens in zijn spreekkamer stond.

De reactie van de arts op dit incident is echter, zoals de arts ook erkent, niet professioneel te noemen. Deze is nog minder begrijpelijk, nu de arts al 28 jaar een goede behandelrelatie had met klager en zijn gezin. Het College acht dat in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hierbij weegt nog mee, dat de arts ook niet in staat is gebleken om enige tijd later, toen de schrikreactie weg was, de communicatie met klager te herstellen en het incident bespreekbaar te maken. Dit had van de arts als professional wel gevergd mogen worden, ondanks het feit dat klager niet zomaar de spreekkamer had mogen binnen lopen.

Ook de opzegging van de behandelingsovereenkomst is niet volgens de regels der kunst verlopen, hetgeen de arts toegeeft. Weliswaar was er van beide kanten een vertrouwensbreuk ontstaan en was er reden om de behandelingsovereenkomst op enig moment te beëindigen, maar de arts had klager een redelijke termijn moeten geven voor het zoeken naar een nieuwe huisarts. Nu hierover niet wordt geklaagd en nu er geen aanwijzingen zijn dat de arts hulp aan klager zou hebben geweigerd gedurende de periode dat hij een nieuwe huisarts zocht, zal

het College dit aspect niet meewegen bij de beoordeling van de op te leggen maatregel.

Blijkens het voorgaande is het College van oordeel dat de reactie van de arts op het incident niet goed is geweest. Het College zal hiervoor de lichtste maatregel van waarschuwing opleggen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter;

mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, prof. dr. M.W. Hengeveld, dr. B. van Ek en dr. F.E. Ros, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.