ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0342 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 196

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0342
Datum uitspraak: 08-06-2010
Datum publicatie: 08-06-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 196
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij de klachten van zijn moeder (patiënte) niet serieus heeft genomen en voorts dat hij haar ten onrechte op een bepaalde dag niet heeft onderzocht en twee dagen erna heeft nagelaten haar nader te onderzoeken of door te verwijzen naar een specialist. De huisarts heeft erkend dat hij patiënte niet heeft onderzocht en dat hij besloten heeft af te wachten met nader onderzoek en heeft aangegeven zich er verantwoordelijk voor te voelen dat patiënte pas twee dagen later dan nodig was de juiste behandeling heeft gekregen. Het College heeft de klacht gegrond geacht en de huisarts een waarschuwing opgelegd.         

Datum uitspraak: 8 juni 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

wonende te B ,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 12 oktober 2009. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 13 april 2010. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. Klager heeft bij brief van 11 april 2010 bericht niet aanwezig te zullen zijn.

2. De feiten

De moeder van klager, D, (hierna: patiënte) had al geruime tijd klachten van verschillende aard. Op 12 augustus 2009 heeft de huisarts E een vertraagde schildklierwerking geconstateerd en het medicijn Thyrax voorgeschreven. De dosering zou in drie stappen worden verhoogd. Op 26 augustus 2009 is patiënte naar stap twee gegaan. Hierna namen haar klachten van vermoeidheid, zweten en drukpijn op de borst toe. Op vrijdag 28 augustus 2009 waren de klachten zo ernstig dat de huisartsenpost van F is geraadpleegd. De dienstdoende arts-assistent heeft een huisbezoek afgelegd. Naast een verhoging van de hartslag (143) constateerde hij problemen met de longen. Hij heeft patiënte direct met een ambulance naar de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis laten brengen. De SEH-arts in het ziekenhuis heeft na het beluisteren van de borst en het bestuderen van de longfoto’s geconcludeerd dat patiënte weer naar huis mocht. De klachten werden toegeschreven aan de Thyrax. De SEH-arts adviseerde hiermee te stoppen en in de komende week de huisarts te raadplegen. Na een weekend waarin de toestand van patiënte verder achteruit ging is op maandag 31 augustus 2009 de arts gebeld, die de eigen huisarts in verband met diens vakantie verving. De arts beschikte over het verslag van de huisarts van 28 augustus 2009 en over het verslag van het ziekenhuis, waarin was vermeld dat er geen aanwijzingen waren voor hart-, long- of interne afwijkingen als oorzaak van de klachten. Bij het consult diezelfde ochtend heeft de arts de voorlopige conclusie getrokken dat sprake was van een urineweginfectie. Hij heeft antibiotica voorgeschreven. Daarnaast is bloedonderzoek afgesproken. Op woensdag 2 september 2009 is er telefonisch contact geweest tussen patiënte en de arts naar aanleiding van het bloedonderzoek. Dit liet een verhoogde BSE zien van 55 en een licht verhoogde CRP van 33. Patiënte liet weten dat het niet beter met haar ging. De arts heeft geadviseerd af te wachten en de volgende week de eigen huisarts te raadplegen.

Dezelfde avond was patiënte erg benauwd en is de huisartsenpost gebeld en bezocht. Patiënte is direct in het ziekenhuis opgenomen. De longarts constateerde een zware verwaarloosde longontsteking. Patiënte heeft hierna twee dagen doorgebracht op de afdeling Intensive Care.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen, haar op maandag 31 augustus 2009 ten onrechte niet heeft onderzocht en op woensdag 2 september 2009 ten onrechte heeft nagelaten haar nader te onderzoeken of door te verwijzen naar een specialist.

4. Het standpunt van de arts

De arts erkent dat hij te zeer is afgegaan op de informatie vanuit het ziekenhuis. Hij heeft patiënte op 31 augustus 2009 niet onderzocht omdat dit naar zijn mening geen toegevoegde waarde had. Op 2 september 2009 heeft hij besloten af te wachten omdat met de antibiotica pas iets meer dan één dag tevoren was begonnen. De arts voelt zich er verantwoordelijk voor dat patiënte twee dagen later dan nodig was de juiste behandeling heeft gekregen en biedt hiervoor zijn verontschuldigingen aan. De longfoto bleek op 31 augustus 2009 door de radioloog als afwijkend te zijn beoordeeld. Deze informatie is echter niet doorgegeven aan de arts. Ter zitting heeft hij er nog op gewezen dat het ziektebeeld van patiënte gecompliceerd was en dat zij inmiddels is overleden.

5. De beoordeling

De arts beschikte tijdens het consult op 31 augustus 2009 over de informatie van de huisarts die patiënte op 28 augustus 2009 thuis had bezocht, dat patiënte een versnelde hartslag had, waarvoor geen verklaring was gevonden. Het verslag, dat het College ter zitting heeft ingezien, vermeldt daarnaast “crepitatie van beide longen”. In het ziekenhuis was geen diagnose gesteld. Patiënte was vermoeid en kortademig. Deze omstandigheden hadden de arts aanleiding moeten geven patiënte te onderzoeken. De door de arts vermoede urineweginfectie vormde geen verklaring voor de klachten en mocht daarom niet als enige werkhypothese worden genomen. Het moet de arts worden verweten dat hij op 31 augustus 2009 geen eigen onderzoek heeft gedaan. Dat de arts op 2 september 2009 te afwachtend is geweest is het gevolg van de eerder gevormde werkhypothese en hangt dus met het voorgaande samen.

De klacht is gegrond.

Het College zal de arts een waarschuwing geven.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Legt de maatregel van een waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, prof.dr. J.W. van Kleef, drs. F.G.A.J. Hakvoort-Cammel en drs. P.R.H. Vermeulen, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.