ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0315 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2008 T 167

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0315
Datum uitspraak: 25-05-2010
Datum publicatie: 26-05-2010
Zaaknummer(s): 2008 T 167
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij klager niet heeft onderzocht naar diens geschiktheid voor een meerpersoonscel, voorts dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en tot slot dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College heeft het eerste en derde klachtonderdeel gegrond geacht, het tweede klachtonderdeel afgewezen. Het College heeft de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd. Tevens gelast het College publicatie van deze beslissing in de Staatcourant en aanbieding hiervan aan de tijdschriften “Gezondheidszorgpsycholoog” en “De Psycholoog”, dit met toepassing van het in artikel 71 Wet BIG bepaalde.    

2008 T 167

Datum uitspraak: 25 mei 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gegeven inzake de klacht van:

                                                      A,

                                                      wonende te B,

                                                      klager,

                                                      tegen

           C , gz-psycholoog

                                                      wonende te D,

                                                      de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                      hierna als de psycholoog aan te duiden.

1. Het verloop van de procedure.

Het klaagschrift is op 1 oktober 2008 door het College ontvangen. De psycholoog heeft bij brief van 11 december 2008 op de klacht gereageerd. Vervolgens heeft het College op 3 februari 2009 een repliek van klager ontvangen, aangevuld bij brief van 4 februari 2010 van mr J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort. De psycholoog heeft tenslotte een dupliek ingezonden.  De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 30 maart 2010. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn al vermelde advocaat, de psycholoog door mr E.P. Haverkate.

2. De feiten.

Klager is per 1 juni 2007 overgeplaatst van de penitentiaire inrichting E naar de penitentiaire inrichting D. Op 27 juni 2007 is aan klager medegedeeld dat hij in een meerpersoonscel zou worden geplaatst. Klager heeft dit geweigerd en is vervolgens in een strafcel geplaatst, waarin hij tot 5 september 2007 heeft moeten blijven. Een aantal dagen nadat klager in die strafcel was geplaatst heeft hij bezoek gehad van de psycholoog. Deze heeft kort met hem gesproken. Een paar weken later heeft de psycholoog een opnamevoorstel geschreven opdat klager in het penitentiair selectie centrum zou kunnen worden onderzocht. Dit voorstel is aan het Bureau selectie en detentie van de inrichting verstrekt om dit te verzenden. Hierbij was niet bewerkstelligd dat de personen van de administratie van het voorstel geen kennis konden nemen. Het voorstel is gecopieerd en in het penitentiair dossier van klager opgenomen.

3. De klacht.

De klacht bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel houdt in dat de psycholoog nalatig is geweest doordat hij klager niet heeft onderzocht naar diens geschiktheid voor een meerpersoonscel. Voorts stelt klager dat de psycholoog een verkeerde diagnose heeft gesteld en tenslotte houdt de klacht in dat de psycholoog zijn beroepsgeheim heeft geschonden.

4. Het standpunt van de psycholoog.

Nadat klager geweigerd had om in te stemmen met plaatsing in een meerpersoonscel en in verband daarmee in een strafcel was geplaatst heeft de directie de psycholoog gevraagd middels een korte screening te kijken of klager op een meerpersoonscel geplaatst kon worden. Het gaat hier om een inschatting en niet om een diagnose. De enige harde contra-indicaties voor plaatsing op een meerpersoonscel zijn: TBS, een zedendelict en ernstige psychiatrie zoals bijvoorbeeld schizofrenie. Hiervan was volgens de psycholoog geen sprake. Klager zelf gaf ook aan niet gek of psychiatrisch gestoord te zijn. Ook na intercollegiaal overleg werd geen contra-indicatie gevonden.

Enkele weken later kwam er een advies om klager uitvoerig psychologisch te laten onderzoeken in het penitentiair selectie centrum. De directie benaderde de psycholoog met het verzoek klager aan te bieden voor dit onderzoek. De psycholoog heeft hierop een voorstel opgesteld en naar het bedoelde centrum laten sturen.

De psycholoog bestrijdt dat hij nalatig is geweest. Hij heeft geen diagnose gesteld en er is naar zijn inzicht geen sprake van een schending van het beroepsgeheim.

5. De beoordeling.

Het eerste onderdeel van de klacht stelt de vraag aan de orde of het onderzoek dat door de psycholoog werd verricht  in verband met de vraag of klager op een meerpersoonscel kon worden geplaatst, aan de eisen voldoet, die daaraan in het kader van een goede beroepsuitoefening moeten worden gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat klager niet ter beschikking van de regering was gesteld en dat hij ook niet wegens een zedendelict was veroordeeld. De psycholoog heeft klager de vraag gesteld of hij gek was, welke vraag klager ontkennend heeft beantwoord. Van verdere vragen is het College niet gebleken. Na enig verder onderzoek waar klager zelf niet bij betrokken is geweest, heeft de psycholoog geconcludeerd dat klager niet ongeschikt was om op een meerpersoonscel te worden geplaatst. Het College kan zich hier niet mee verenigen. Zoals de psycholoog zelf ook heeft aangegeven, waren de drie omstandigheden die al genoemd zijn, de enige harde contra-indicaties voor plaatsing op een meerpersoonscel. Dat laat echter onverlet dat er ook andere indicaties kunnen zijn die van belang zijn bij het bepalen van het antwoord op de door de directie gestelde vraag. Weliswaar zouden deze wellicht niet als hard kunnen worden bestempeld, niet kan worden uitgesloten dat zij  invloed zouden kunnen hebben op het uiteindelijk uit te brengen advies. In dit kader tekent het College aan dat voor een benadering als door de psycholoog gesteld, de inschakeling van een psycholoog onnodig lijkt. Het antwoord op de harde indicaties kan immers deels uit de stukken van de gedetineerde persoon worden afgeleid en deels ook door anderen dan een psycholoog worden gegeven. De vraag aan klager of hij gek was, welke vraag  de psycholoog  heeft erkend te hebben gesteld, is voorts te algemeen om een duidelijk beeld te krijgen van de psychische toestand van de gedetineerde. Indien deze inderdaad gek zou zijn, zegt het antwoord niets. In het andere geval sluit het antwoord niet uit dat zich wel psychische problemen voor doen, die van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag van de directie. Het College is kortom van oordeel dat de psycholoog zich verder in de persoon van klager had moeten verdiepen voordat hij antwoord gaf op de hem gestelde vraag.

Het tweede onderdeel van de klacht houdt in dat de psycholoog een onjuiste diagnose heeft gesteld. Hiermee kan het College niet instemmen. Van een diagnose is geen sprake geweest. Het ging slechts om een inschatting of klager op een meerpersoonscel zou kunnen worden geplaatst.

Het derde onderdeel tenslotte is ook gegrond. De psycholoog heeft de brief aan het selectie centrum, waarin hij meerdere gegevens had verwerkt die onder het voor hem geldende beroepsgeheim vielen, niet in een gesloten enveloppe aan een medewerker gegeven en het daardoor mogelijk gemaakt dat daarvan een copie werd gemaakt, die in het penitentiair dossier van klager werd gevoegd.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het eerste en het derde onderdeel van de klacht gegrond is. Na te noemen maatregel is naar het oordeel van het College in overeenstemming met de ernst van de verwijten die de psycholoog gemaakt moeten worden. Het College zal voorts de publicatie van deze beslissing in na te noemen bladen gelasten.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Geeft de psycholoog een waarschuwing.

Bepaalt dat deze beslissing bekend zal worden gemaakt in de Staatscourant en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Gezondheidszorgpsycholoog” en “De psycholoog”, een en ander met weglating van de namen, voornamen en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen alsmede van andere daarin voorkomende gegevens die omtrent die personen een aanwijzing bevatten..

Deze beslissing is gegeven door: mr P.A. Offers, voorzitter, drs J. Feenstra en drs E.S.J. Roorda – de Man, gezondheidszorgpsychologen, bijgestaan door mr V.J. Schelfhout – van Deventer als secretaris, en is uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2010.

Voorzitter                                                                Secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.