ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0312 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 O 013c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0312
Datum uitspraak: 25-05-2010
Datum publicatie: 26-05-2010
Zaaknummer(s): 2009 O 013c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij verkeerde diagnosen bij klaagster en haar partner heeft gesteld, voorts dat zij – door de ernst van de situatie van huiselijk geweld onvoldoende te hebben onderkend – niet de juiste hulp heeft geboden, met als gevolg onnodige veiligheidsrisico’s voor klaagster en haar kinderen, en tot slot dat zij procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de WGBO. De gz-psycholoog heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht en subsidiair verweer gevoerd. Het College heeft de klacht in haar geheel afgewezen.        

Datum uitspraak: 25 mei 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

                                                            A

                                                            wonende te B ,

                                                            klaagster ,

                                                            tegen:

                                                            C , gz-psycholoog

                                                            werkzaam te D ,

                                                            de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                            verder te noemen de gz-psycholoog

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op  20 januari 2009. Namens de gz-psycholoog heeft mr. E.J.H. Gielen, advocate te Utrecht, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 30 maart 2010. Klaagster en de gz-psycholoog zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft pleitnotities overgelegd. De gz-psycholoog werd ter zitting bijgestaan door mr. Gielen, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De gz-psycholoog is als vestigingshoofd werkzaam bij E,  vestiging D. E is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en voorts een erkend behandelinstituut voor huiselijk geweld.

- In de periode van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2009 is klaagster behandeld door de gz-psycholoog F, werkzaam bij E in verband met huiselijk geweld. De echtgenoot van klaagster was onder behandeling van de psychotherapeut G van E. Er is een behandelplan voor klaagster opgesteld gedateerd 26 maart 2008.

- Naast ongeveer 40 individuele gesprekken tussen klaagster en de gz-psycholoog F hebben een aantal 4-gesprekken (klaagster en de gz-psycholoog F samen met de echtgenoot van klaagster en de psychotherapeut G) plaatsgevonden en een tweetal spiegelgesprekken.

- Het spiegelteam is een team van gz-psychologen/psychotherapeuten en systeemtherapeuten. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars, in casu de gz-psycholoog F en de psychotherapeut, te adviseren over mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. De behandelaar blijft verantwoordelijk voor de behandeling. De gz-psycholoog maakte deel uit van het spiegelteam.

- Naar aanleiding van de eerste gezamenlijke gesprekken, zijn klaagster en haar echtgenoot apart van elkaar gaan wonen met een bezoekregeling voor de kinderen. Na het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 is klaagster weer gaan samenwonen met haar echtgenoot. Op 9 januari 2009 heeft de echtgenoot van klaagster het huis weer verlaten.

- De spiegelgesprekken hebben plaats gevonden op 11 november 2008 en op 18 januari 2009.

- In een gesprek op 9 december 2008 van klaagster met de gz-psycholoog en de behandelend psychotherapeut van de echtgenoot van klaagster is de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis genoemd.  Bij brief van 17 september 2009 heeft H, klinisch psycholoog, op verzoek van klaagster verklaard dat hij bij haar geen persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM heeft kunnen vaststellen.

3. De klacht

Klager verwijt de gz-psycholoog kort samengevat dat hij:

1.      onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s heeft laten lopen,

2.      verkeerde diagnosen bij klaagster en haar partner heeft gesteld en

3.      procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de Wet op de Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO).

4. Het standpunt van de gz-psycholoog

Primair stelt de gz-psycholoog dat zijn handelen of nalaten niet valt binnen de reikwijdte van het begrip individuele gezondheidszorg en dus niet binnen de reikwijdte van de Wet BIG. Subsidiair wordt gesteld dat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm, zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG.

5. De beoordeling

De gz-psycholoog heeft deel uitgemaakt van het spiegelteam dat zich met de behandeling van klaagster heeft bemoeid. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars te adviseren over een mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. Als lid van het spiegelteam heeft de gz-psycholoog de behandelaars van klaagster en haar echtgenoot geadviseerd en in die hoedanigheid heeft hij zich met de behandeling van klaagster bemoeid. Dit handelen staat in verband met de individuele gezondheidszorg en valt daarmee onder de reikwijdte van de Wet BIG. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Het college heeft geen aanwijzingen dat de gz-psycholoog, in zijn hoedanigheid van lid van het spiegelteam, heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster danwel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, drs. J. Feenstra en drs E.S. J. Roorda-De Man, leden gz-psychologen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 mei 2010 .

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.