ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0288 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 116

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0288
Datum uitspraak: 11-05-2010
Datum publicatie: 11-05-2010
Zaaknummer(s): 2009 T 116
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij zich heeft voorgedaan als plastisch chirurg. Tevens verwijt klaagster de gynaecoloog dat hij is tekortgeschoten in de nazorg. De gynaecoloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft de twee klachtonderdelen gegrond geacht en de gynaecoloog een berisping opgelegd.    

Datum uitspraak: 11 mei 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , gynaecoloog,

                                                           wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 15 juni 2009. Namens de arts heeft mr. I.H.M. Baas, advocaat te ’s Gravenhage, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 16 maart 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door zijn raadsman. De arts heeft ter zitting een afschrift van het medisch dossier overgelegd.

2. De feiten

De arts heeft bij klaagster op 28 juli 2008 in de E te F in G (hierna te noemen: de kliniek) een borstvergroting verricht. Daags na de operatie heeft klaagster pijn gekregen en heeft zij de arts gebeld. Deze heeft haar verteld dat de pijn normaal was en dat deze vanzelf weg zou trekken. De arts heeft haar aangeraden de borst te koelen met ijs en pijnstillers te gebruiken. Twee dagen later is klaagster door haar huisarts doorgestuurd naar het ziekenhuis, waar bleek dat een van de borsten was geïnfecteerd. Het implantaat in die borst is toen verwijderd en klaagster is vijf dagen opgenomen geweest.

In juli 2009 heeft klaagster in H bij een plastisch chirurg een hersteloperatie ondergaan.

3. De klacht

1. Klaagster verwijt de arts, die gynaecoloog is, dat hij zich heeft voorgedaan als plastisch chirurg.

2. Tevens verwijt klaagster de arts dat hij is tekortgeschoten in de nazorg. Toen zij de dag na de operatie de arts belde vanwege pijn, kon klaagster alleen meteen diezelfde dag naar de kliniek komen of de dag erna. Daarna zou de arts op vakantie gaan. Door het gebrek aan nazorg loopt klaagster met een verminkt lichaam en heeft zij veel pijn in de borsten. Ook na de hersteloperatie heeft zij nog altijd last van steken. De tepels zijn zo gevoelig, dat zij geen borstvoeding kan geven. Ook heeft klaagster nu zowel boven als onder littekens.

4. Het standpunt van de arts

De arts betwist dat hij zich heeft voorgedaan als plastisch chirurg. Op zijn visitekaartje staat vermeld: Aesthetic surgeon/Gynaecologist en ook op de website van de kliniek stond hij ten tijde van de operatie niet vermeld als plastisch chirurg.

De door de arts op 28 juli 2008 uitgevoerde ingreep is zonder bijzonderheden verlopen. De arts heeft aan klaagster een nazorgbrief meegegeven waarin onder meer staat vermeld: “Roodheid, warmte, koorts, abnormale pijn, bloeding of asymmetrische zwelling kunnen verwikkelingen aankondigen. U dient zich dan, of omwille van gelijk welke andere ongerustheid, onmiddellijk telefonisch in verbinding te stellen met de medische permanentie op het nummer I. Indien U later nog vragen heeft, kan U altijd bij ons terecht”. Tevens staat in de nazorgbrief vermeld : “De hechtingen zullen verwijderd worden tussen de 10e en de 14e dag. Bij het naar huis gaan krijgt U hier een afspraak voor”. Toen klaagster de dag na de operatie belde, heeft de arts haar telefonisch geadviseerd om het even aan te zien, maar zich bij verergering van de klachten, koorts of ongerustheid meteen te melden. De arts stelt dat in de kliniek altijd een chirurg dienst heeft, zodat de waarneming geregeld is. De arts heeft daarna niet meer van klaagster vernomen. Dat hij op vakantie zou gaan, wordt door de arts bestreden. De arts was totdat klaagster de klacht indiende niet op de hoogte van de opgetreden complicatie die tot verwijdering van het implantaat heeft geleid.

5. De beoordeling

Ad 1:

Klaagster verwijt de arts in de eerste plaats dat hij zich heeft voorgedaan als plastisch chirurg, terwijl hij gynaecoloog is. Het College oordeelt dit klachtonderdeel gegrond. Op grond van artikel 17 lid 1 van de Wet BIG is het recht om een specialistentitel te voeren, voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. In het tweede lid van deze bepaling is bepaald dat het degene wie het recht tot het voeren van een krachtens deze wet erkende specialistentitel niet toekomt op grond van het eerste lid, verboden is deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren. Het College kan in het midden laten of de arts zich plastisch of esthetisch chirurg heeft genoemd. In beide gevallen heeft hij een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot zijn deskundigheid. Hij is immers alleen als gynaecoloog ingeschreven in het specialistenregister. Het College verwijst in deze nog naar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 30 mei 2006, nr 2004.208.

Ad 2:

Over de nazorg overweegt het College als volgt. Het staat vast dat klaagster daags na de operatie de arts vanwege pijnklachten heeft gebeld en dat zij toen het advies heeft gekregen te koelen met ijs, pijnstillers te nemen en het even aan te zien. Partijen verschillen echter van mening of de arts klaagster ook de gelegenheid heeft gegeven om later dan diezelfde of de daarop volgende dag opnieuw door de arts te worden gezien. In het medisch dossier zijn over de periode na de operatie geen aantekeningen te vinden, ook niet over het telefonische contact dat er is geweest. Wel is komen vast te staan dat de arts in de betreffende periode slechts enkele dagen per week in de G kliniek aanwezig was. Over een ander onderdeel van de nazorg, namelijk het verwijderen van de hechtingen, lopen de opvattingen van partijen eveneens uiteen. De arts voert aan dat hij na een borstvergroting zelf de hechtingen verwijdert en wijst erop dat dit ook in de nazorgbrief zo is vermeld. Klaagster stelt evenwel dat was afgesproken dat de huisarts de hechtingen zou verwijderen. In het medisch dossier is niets genoteerd over het verwijderen van hechtingen of over een afspraak voor nacontrole. Ter zitting is in ieder geval komen vast te staan dat de arts geen bericht heeft gezonden aan de huisarts. Uit de stukken waarover het College beschikt kan niet worden vastgesteld wat er in het nazorgtraject wel en niet is afgesproken en gebeurd. Het College stelt wel vast dat de dossiervorming van de arts op dit punt tekortschiet. Mede op grond daarvan komt het College tot het oordeel, dat de arts onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij adequate nazorg aan klaagster heeft geboden. Het verwijt van klaagster dat de arts tekort is geschoten in de nazorg is dan ook terecht. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

Na te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat de arts gemaakt moet worden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Geeft de arts een berisping.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr E.T.M. Olsthoorn - Heim, lid-jurist,  prof. dr J.H. van Bockel, drs A.J.M.F. Janssen en prof. dr ME. Vierhout, leden-artsen, bijgestaan door mr C.G. Versteeg als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.