ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0259 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 h 033.dh

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0259
Datum uitspraak: 04-05-2010
Datum publicatie: 05-05-2010
Zaaknummer(s): 2009 h 033.dh
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de internist haar op een onzorgvuldige en onvoldoende wijze te hebben geïnformeerd over de aard en ernst van haar ziekte en daardoor te hebben bijgedragen aan het dramatisch beeld dat zij had van haar ziekte. De internist heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College heeft de klacht grotendeels gegrond geacht en de internist de maatregel van waarschuwing opgelegd.      

Datum uitspraak: 4 mei 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , internist,

werkzaam te D,

wonende te E,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 19 februari 2009. De arts heeft op 8 april 2009 een verweerschrift ingediend. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 9 maart 2010. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1       Op 4 juni 2007 in de ochtend heeft de arts klaagster gezien in verband met een pre-operatief onderzoek voor een kaakoperatie.  De arts heeft diezelfde dag nader bloedonderzoek laten verrichten omdat uit het standaard laboratoriumonderzoek was gebleken dat klaagster een verhoogd aantal leukocyten had. De arts heeft de uitslag van dat bloedonderzoek aan het einde van de dag telefonisch aan klaagster doorgegeven. Hij heeft klaagster toen bericht dat zij een bloedziekte had. Toen klaagster vervolgens vroeg of zij leukemie had, heeft de arts dat bevestigd. De arts heeft een vervolgafspraak voor de volgende dag gemaakt.

2.2.      Op 5 juni 2007 om 13.30 uur is klaagster samen met haar echtgenoot bij de arts geweest. De arts heeft toen meegedeeld dat klaagster chronisch lymfatische leukemie had. Tijdens het gesprek is naar aanleiding van vragen van klaagster onder meer besproken wat haar levensverwachting was. Het gesprek kon niet te lang duren omdat de arts had geregeld dat een bloedafname bij klaagster zou worden verricht en de koerier die het bloed naar een ander laboratorium zou brengen, spoedig zou vertrekken.

2.3       Na de bloedafname wilde klaagster het gesprek met de arts voortzetten, maar de arts bleek niet meer aanwezig. Van de secretaresse ontving klaagster een kaartje met een afspraak bij een specialist drie weken later.

2.4       Klaagster is diezelfde middag naar haar huisarts gegaan omdat zij zeer ontdaan was en nog veel vragen had over haar ziekte. De huisarts heeft kalmerende tabletten voorgeschreven en heeft diezelfde week een afspraak voor klaagster gemaakt met een internist in een ander ziekenhuis. Deze internist heeft klaagster verdere uitleg over haar ziekte gegeven en de behandeling overgenomen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en haar een trauma heeft bezorgd. De arts heeft klaagster tijdens het gesprek op 5 juni 2007 ten onrechte verteld dat zij nog maar enkele jaren te leven had. De arts had zich tevoren moeten verdiepen in de ziekte van klaagster.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij kan zich de precieze inhoud van het gesprek op  5 juni 2007 niet meer herinneren maar heeft zeker niet gezegd dat zij nog maar enkele jaren te leven zou hebben, omdat deze prognose niet bij het ziektebeeld past. Wel is mogelijk dat de arts heeft gezegd dat de prognose in het ergste geval twee tot drie jaar zou zijn, doch meestal veel gunstiger.

5. De beoordeling

5.1              Allereerst gaat het College in op het onderdeel van de klacht dat de arts heeft gezegd dat klaagster nog maar enkele jaren te leven had. Partijen verschillen van mening over wat er precies is gezegd tijdens het gesprek op 5 juni 2007. De arts ontkent de lezing van klaagster. Volgens de arts heeft hij klaagster desgevraagd meegedeeld dat de levensverwachting in het ergste geval 2 tot 3 jaar zou zijn, doch meestal veel gunstiger. Het College sluit niet uit dat de herinnering van klaagster aan het gesprek is beïnvloed doordat zij de boodschap van het gesprek emotioneel als zeer beladen heeft ervaren. Wat daarvan ook zij, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen kan het College niet vaststellen dat de arts heeft gezegd dat klaagster nog slechts enkele jaren te leven had. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.2              Ten aanzien van de meeromvattende klacht dat de arts onzorgvuldig ten aanzien van klaagster heeft gehandeld overweegt het College als volgt. De arts heeft klaagster op 4 juni 2007 tijdens een kort telefoongesprek bericht dat zij leed aan leukemie. Het is klaagster tijdens dat korte gesprek niet duidelijk geworden dat het in feite ging om een in beginsel relatief onschuldige vorm van leukemie, namelijk chronisch lymfatische leukemie. De arts heeft dit kennelijk onvoldoende benadrukt, hetgeen hij ter zitting ook heeft erkend. Het bezoek dat klaagster de volgende dag, op 5 juni 2007, aan de arts bracht was eveneens van korte duur, omdat de arts met spoed nader bloedonderzoek bij klaagster wilde laten verrichten. Gelet op de diagnose was er evenwel geen enkele noodzaak voor nader bloedonderzoek op die dag. Dit spoedonderzoek versterkte echter wel de indruk van klaagster dat er iets ergs aan de hand was. Bovendien was er daardoor geen tijd om de ongerustheid van klaagster weg te nemen en al haar vragen te beantwoorden. Na het spoedonderzoek heeft de arts hier evenmin tijd voor vrij gemaakt.

De arts valt gelet op deze gang van zaken te verwijten dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de aard en de ernst van haar ziekte, en de daarbij aan te brengen relativering, en daardoor heeft bijgedragen aan het dramatische beeld dat klaagster van haar ziekte had.

Gelet op het voorgaande heeft de arts niet de zorg betracht die van hem gevergd mocht worden. Na te melden maatregel wordt passend en geboden geacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.E. Hon é e, lid-jurist, prof. dr. M.W. Hengeveld, prof. dr. R.G. Pöll en dr. J.W. van ‘t Wout, leden-artsen, bijgestaan door mr. V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.