ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2009 T 084

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0134
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 09-03-2010
Zaaknummer(s): 2009 T 084
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts dat hij onzorgvuldig te werk is gegaan en dat hij in zijn rapportage een verkeerde conclusie heeft getrokken. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft in raadkamer de klacht afgewezen.      

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , arts,

wonende te D ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 28 april 2009. Mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, heeft als gemachtigde van de arts op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Het College heeft de klacht op 12 januari 2010 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1       De arts is geregistreerd als arts arbeid en gezondheid en arts maatschappij en gezondheid. De arts heeft in opdracht van de gemeente B onderzocht welke beperkingen klager had in verband met zijn aanvraag tot verkrijging van een gehandicaptenparkeerkaart  voor bestuurder en passagier.

2.2       Klager heeft in verband hiermee op 25 februari 2009 het spreekuur van de arts bezocht. Bij rapport van dezelfde datum heeft de arts genoteerd dat er bij klager sprake was van verschillende aandoeningen waardoor er sprake was van beperkingen. Deze beperkingen zijn door de arts op aangeven van klager als volgt weergegeven.

“Binnen de woning kan hij goed lopen; hij kan zelfstandig opstaan en 5 minuten staan. Buitenshuis kan hij 5 tot 10 minuten lopen; in de zomer eerder tegen de 10 minuten en in de winter eerder tegen de 5 minuten. Hij loopt in een licht vertraagd tempo zonder loophulpmiddel. Fietsen kan 10-15 minuten. Ook gebruik van bromfiets en regulier OV is mogelijk. Hij heeft een auto en rijdt zelf.”

Als conclusie heeft de arts aangegeven:

“ Bovenstaande leidt tot de conclusie dat er beperkingen zijn in de mobiliteit door ziekte/gebreken. De beperking is lokomotoor van aard. Conform het protocol gehandicaptenparkeervoorzieningen van de VIA van 11-2008 komt een looptijd van 5 minuten -bij normaal looptempo- overeen met loopafstand van 300 meter. Rekening houdend met het bij observatie waargenomen tragere looptempo, moet de loopafstand op 200 meter gesteld worden. Derhalve voldoet hij niet aan het criterium van 100 meter en kan geen indicatie worden gesteld voor een bestuurderskaart. Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een situatie van “continue afhankelijkheid”van bestuurder, is er geen indicatie voor een passagierskaart.”

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij tijdens de observatie geen aandacht heeft besteed aan de ziekte van Raynaud, dat hij de voeten niet heeft geobserveerd en ten onrechte onder meer heeft aangegeven dat klager kan lopen, fietsen, bromfietsen, gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Dit is, aldus klager beslist niet mogelijk in de winter. De arts is onzorgvuldig te werk gegaan en heeft dit nooit kunnen vaststellen. Klager beroept zich daarbij op een brief van zijn fysiotherapeut van 6 maart 2009, waarin onder meer is aangegeven dat in de winter het lopen vnl sterk beperkt is en onder de 5 minuten ligt.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft verweer gevoerd, waarop zonodig hieronder zal worden ingegaan

5. De beoordeling

 5.1      Vast staat dat de arts op goede gronden beperkingen bij klager heeft geconstateerd. Klager is het echter niet eens met de mate van de vastgestelde beperkingen, meer in het bijzonder wat de loopafstand betreft. Anders dan klager aanvoert heeft de arts blijkens de hiervoor weergegeven feiten wel degelijk aandacht besteed aan het verschil tussen de beperkingen (loopafstand) in de zomer en de winter. De arts is immers uitgegaan van de door klager zelf kortst aangegeven looptijd van rond de 5 minuten (in de winter). Daarnaast heeft de arts rekening gehouden met het tragere looptempo van klager, waarbij hij met vijf minuten lopen uitkomt op 200 meter. Nu er pas een indicatie voor een invalideparkeerkaart bestuurder is wanneer de loopafstand niet meer dan 100 meter bedraagt, komt klager met de door de arts (op grond van anamnese en observatie) vastgestelde loopafstand bij vijf minuten lopen ruimschoots boven deze grens. Zelfs al wordt uitgegaan van een nog geringere looptijd in de winter – klager heeft zelf aangegeven “tegen de vijf minuten” – dan nog heeft de arts in de gegeven omstandigheden kunnen oordelen dat klager buiten de 100-meter grens viel.

Geoordeeld moet dan ook worden dat de rapportage van de arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De klacht zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 12 januari 2010 door: mr. M.A.F. Tan-

de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, dr. R.W. Koster, dr. B. van Ek en drs. M. Bakker, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris .

voorzitter                                                                                              secretaris