ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0052 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2008H113b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2010:YG0052
Datum uitspraak: 09-02-2010
Datum publicatie: 09-02-2010
Zaaknummer(s): 2008H113b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: 2008 H 113b: Klager verwijt de huisarts dat hij zich tijdens de behandeling onvoldoende heeft ingespannen, dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat hij de diagnose van de ernstige ziekte van klager gedurende langere tijd heeft gemist. De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College heeft de klacht afgewezen.    

Datum uitspraak: 9 februari 2010

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

wonende te B ,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 4 juli 2008. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om mondeling te worden gehoord in het vooronderzoek, welk verhoor is gehouden op 26 maart 2009. Van dat verhoor is proces-verbaal opgemaakt. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 december 2009. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. L. Fedder, als jurist verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

2. De feiten

Klager kwam op 29 december 2006 voor het eerst bij de arts. Zijn vorige huisarts had hem naar de chirurg verwezen vanwege een liesbreuk, maar hij was nog niet bij de chirurg geweest. Klager overhandigde de groene kaart van zijn vorige huisarts en de verwijsbrief voor de chirurg. De arts nam de anamnese af en verrichtte lichamelijk onderzoek. De verwijzing naar de chirurg nam hij over op zijn eigen briefpapier. Op 8 januari 2007 bezocht klager de arts opnieuw. Tijdens dat consult kwam de medicatie tegen maagklachten ter sprake, alsook een probleem dat klager had met zijn enkel. In maart en juli van dat jaar volgden consulten in verband met luchtwegproblemen en lage rugpijn. Op 20 en 21 augustus 2007 werd klager gezien door de collega en vervanger van de arts, omdat hij last had van een verstopping. Klager heeft toen een klysma gekregen. Op 21 december 2007 zag de arts klager vanwege een mondinfectie. De daarop volgende consulten bij de arts vonden plaats op 9, 13 en 16 mei 2008. Klager had toen dorstklachten, waarop de arts bloedonderzoek liet doen en de diagnose diabetes mellitus II stelde De arts heeft hiervoor een behandeling met Metformine ingesteld. Op 20 mei 2008 zag de arts klager opnieuw in verband met darmklachten en rode vlekken op zijn lichaam. De arts schreef deze klachten toe aan bijwerkingen van de Metformine. Op 26 mei 2008 bezocht de arts klager thuis. De arts stelde na lichamelijk onderzoek vast dat de diabetes ontregeld was en dat er mogelijk sprake was van een subileus. Hij liet klager opnemen in het ziekenhuis. Daar werd een sigmoïd coloncarcinoom vastgesteld, met uitzaaiingen naar onder meer de lever. Klager is diezelfde avond geopereerd. Toen hij na zijn ontslag uit het ziekenhuis in een zorghotel verbleef, bezocht de arts hem op 24 juni 2008. Klager deelde tijdens dat bezoek mee dat hij een andere huisarts wilde, waarop de arts ervoor heeft gezorgd dat klager in een andere praktijk werd ingeschreven.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat de arts zich tijdens de behandeling onvoldoende heeft ingespannen, dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat hij de diagnose van de ernstige ziekte van klager gedurende langere tijd heeft gemist.

4. Het standpunt van de arts

De arts stelt, dat klager vóór 20 mei 2008 geen darmproblemen heeft geuit en dat er eerder geen aanwijzingen waren voor een maligniteit. Toen de klachten op 26 mei 2008 verergerd bleken heeft de arts klager direct naar het ziekenhuis verwezen. De arts meent dat hij heeft gehandeld zoals van hem als huisarts mocht worden verwacht.

5. De beoordeling

Het college constateert, dat partijen van mening verschillen over de momenten waarop klager zijn darmproblemen kenbaar heeft gemaakt. Volgens klager was dat al vanaf het eerste contact eind 2006 het geval en sedertdien telkens als hij bij de arts in de praktijk kwam, terwijl de originele verwijsbrief aan de chirurg volgens klager toch ook reeds darmklachten vermeldde. Volgens de arts kwam klager pas in mei 2008 met darmklachten op het spreekuur.

Uit het medisch dossier blijkt dat klager tussen december 2006 en mei 2008 telkens met andere gezondheidsklachten bij de arts is geweest. In dat dossier wordt pas op 20 mei 2008 melding gemaakt van darmkrampen. Verder is komen vast te staan, dat de arts de groene kaart van de vorige huisarts niet heeft bewaard, maar deze na scannen heeft vernietigd, waarbij mogelijk gegevens verloren zijn gegaan. Ook heeft hij de verwijsbrief naar de chirurg van de vorige huisarts niet meer in zijn bezit. Of daarin was opgenomen dat klager darmklachten had gemeld kan het college derhalve niet vaststellen. Wel is tijdens de zitting komen vast te staan, dat klager bij de chirurg niet heeft gesproken over darmklachten.

Het college heeft geen aanwijzingen gevonden om aan de volledigheid en juistheid van het medisch dossier van de arts te twijfelen en ziet dan ook onvoldoende grond om klager te volgen in zijn stelling, dat hij (keer op keer) eerder dan in mei 2008 tegenover de arts zijn darmklachten ter sprake heeft gebracht. Wel merkt het college op, dat op medische gegevens een bewaarplicht rust en dat de arts de oorspronkelijke status derhalve had behoren te bewaren. Hierover is echter niet geklaagd en dit staat in een te ver verwijderd verband met de klacht van klager, zodat het college hieraan geen consequenties wil verbinden.

Het college overweegt verder, dat de gezondheidsklachten van klager divers waren en geen duidelijk patroon lieten zien, hetgeen er mede de oorzaak van kan zijn geweest dat de arts niet heeft gedacht aan de mogelijkheid van een darmcarcinoom. Er waren lange tussenpozen bij de melding van obstipatieklachten (overigens voor een deel ook aan bedoelde collega van de arts in augustus 2007) en bij lichamelijk onderzoek van de buik werd eerder dan in mei 2008 niets verdachts gevonden. Er was dan ook, naar het oordeel van het college, voor de arts geen reden om eerder dan op 26 mei 2008 alarm te slaan. Op die dag heeft de arts naar het oordeel van het college adequaat gehandeld door klager naar het ziekenhuis te verwijzen. De gedachte van de arts, dat de darmkrampen op 20 mei een bijwerking konden zijn van de diabetesmedicatie, kan het college volgen, al ware het achteraf beter geweest als de arts toen al lichamelijk onderzoek had verricht om deze veronderstelling uit te sluiten. Verder overweegt het college, dat een sigmoïdcarcinoom zich verraderlijk kan ontwikkelen en veelal onverwachts gepaard kan gaan met ernstige klachten. Van zulke (door klager gemelde) ernstige klachten was voor mei 2008 geen sprake, zo is het college gebleken.

Het college komt alles overwegende tot de conclusie dat de klacht, dat de arts zich te weinig voor klager heeft ingespannen, te weinig onderzoek heeft gedaan en de juiste diagnose heeft gemist, ongrond is. Het college is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan, dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld.

Daarom zal als volgt worden beslist.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, W.V.M. Perquin, Prof.Dr J.H. van Bockel en P.R.H. Vermeulen, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.