ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0743 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/39

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0743
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 08-12-2010
Zaaknummer(s): G2010/39
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. G2010/39

7 december 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 15 april 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mr. A. Speksnijder,

werkzaam bij: Rechtshulp Noord Advocaten,

tegen

C,

wonende te B,

verweerder,

BIG reg.nr:,

gemachtigde: mw. mr. S.J. Berkhoff-Muntinga,

werkzaam bij: Stichting VvAA rechtsbijstand.


1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 14 april 2010, ingekomen op 15 april 2010;

- een ongedateerde brief van klaagster, ingekomen op 17 mei 2010;

- het verweerschrift van 14 juni 2010, ingekomen op 17 juni 2010;

- een brief van klaagster van 24 juni 2010, ingekomen op 30 juni 2010;

- een brief van klaagster van 29 juli 2010, ingekomen op 30 juli 2010.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 2 november 2010. Daarvan is proces- verbaal opgemaakt.Verschenen zijn: klaagster en verweerder, vergezeld van hun beider gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Op 25 oktober 2009, tijdens een bezoek aan haar dochter, bracht klaagster een aantal dozen naar zolder waarbij zij gebruik moest maken van een vlizotrap. Na afloop duwde zij de vlizotrap weer naar boven. De trap kwam echter weer hard terug en raakte haar tegen het voorhoofd. Daardoor viel zij achterover en bleef zij met haar hoofd hangen in een raamkozijn.

2.2

Klaagster is met pijnklachten aan haar nek en hoofd twee dagen later voor een consult naar verweerder gegaan.

Verweerder heeft haar onderzocht en haar verteld dat ze vooral moest blijven bewegen. Aangezien de klachten aanhielden heeft zij zich op 25 november 2009 opnieuw tot verweerder gewend en is zij gezien door een huisarts in opleiding. Toen klaagster verweerder op 15 december 2009 wederom bezocht, omdat zij nog steeds last had van nekklachten en voorhoofdklachten, heeft verweerder haar doorverwezen naar het ziekenhuis om een CT-scan te laten maken om pathologie in het KNO-gebied uit te sluiten.

2.3

Vervolgens heeft klaagster op eigen initiatief een afspraak gemaakt met een KNO-arts die haar heeft doorverwezen naar een neuroloog. De neuroloog concludeerde tot de aanwezigheid van post-commotionele en post-whiplash klachten, bij afwezigheid van (verdere) organische klachten.

3. De klacht

De klacht bestaat uit een tweetal onderdelen.

3.1. De medische behandeling

Verweerder heeft onzorgvuldig en in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg gehandeld. Voorts stelt klaagster dat verweerder niet heeft gehandeld conform de neurologierichtlijnen die van toepassing zijn op de onderhavige klachten.

3.2. De bejegening

Verweerder heeft klaagster niet behoorlijk bejegend. Door onvoldoende aandacht te schenken aan de hoofdpijnklachten en nekklachten, voelt klaagster zich door verweerder niet serieus genomen.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt

Verweerder voert aan dat hij op 27 oktober 2009 klaagster een anamnese heeft afgenomen, haar heeft onderzocht en haar vervolgens zijn beleid heeft uitgelegd. Hij heeft haar geadviseerd te blijven bewegen, bij pijn zo af en toe een paracetamol te nemen en bij verergering van de klachten weer contact met hem op te nemen. Op 25 november 2009 bij het bezoek aan de huisarts in opleiding heeft klaagster van nekklachten niet gerept. Naar aanleiding van het consult op 15 december 2009 heeft hij haar doorverwezen naar het ziekenhuis voor het maken van een CT-scan teneinde, in verband met sinusitisklachten, pathologie in het KNO -gebied uit te sluiten. Buiten hem om heeft klaagster een consult bij de KNO-arts aangevraagd die haar vervolgens heeft doorverwezen naar de neuroloog. Gelet op deze zelfverwijzing en doorverwijzing was verweerder de regie kwijt, zo voert hij aan. Hij is van mening dat de KNO-arts met hem als hoofdbehandelaar had moeten overleggen over een doorverwijzing naar de neuroloog.

Toen klaagster op 9 februari 2010 aangaf geen vertrouwen meer te hebben in verweerder kon hij geen vervolg meer geven aan het door hem ingezette beleid dat er mede op was gericht was somatisatie te voorkomen.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1.

De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling

5.2

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redlijk bekwame beroepsbeoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.  

5.3

Het College oordeelt dat van een hulpverlener verwacht mag worden dat bij de behandeling van de onderhavige klachten de zorg van een goed hulpverlener in acht worden genomen en  de hulpverlener daarbij handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid als behandelaar. Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder niet aan deze zorgplicht heeft voldaan.

5.4

De advocaat van klaagster heeft zijn stelling dat verweerder geen rekening heeft gehouden met voor hem geldende professionele richtlijnen onvoldoende onderbouwd. Het College vindt voor de juistheid van die stelling ook geen aanknopingspunten.

5.5

Verweerder heeft aangevoerd dat hij, mede op grond van de voorgeschiedenis, een voorzichtig beleid heeft willen voeren om somatisatie te voorkomen. Het College acht dit in het licht van de overgelegde medische gegevens niet onjuist en onderkent ook dat het niet gemakkelijk is aan een dergelijk beleid uitvoering te geven. Verweerder kan niet worden aangerekend dat hij de regie is kwijtgeraakt doordat klaagster, kennelijk zonder enig overleg met hem, een KNO-arts heeft benaderd, die haar vervolgens nog heeft doorverwezen naar een neuroloog. Mogelijk had verweerder deze gang van zaken kunnen voorkomen door het maken van een vervolgafspraak met klaagster voor de bespreking van de uitkomsten van de CT-scan. Het achterwege laten daarvan levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.6

Noch uit de stukken van dit geding, noch uit het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat verweerder klaagster niet op een behoorlijke wijze heeft bejegend. Uit het hiervoor besprokene volgt dat er geen grond bestaat voor het verwijt dat verweerder de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen.

5.7

Voor zover klaagster heeft willen betogen dat verweerder een diagnose heeft gemist (“whiplash en hersenletsel”) stelt het College vast dat van hersenletsel geen bevestiging kon worden gevonden. Wat de gestelde whiplash betreft, heeft het volgende te gelden.

De neuroloog concludeert weliswaar tot het bestaan van “post-whiplash klachten”, maar het College volgt verweerder in zijn commentaar, zakelijk weergegeven, dat die conclusie met voorzichtigheid moet worden gehanteerd, niet alleen omdat deze diagnose in het algemeen al ter discussie staat, maar omdat deze in dit geval ook - mede in het licht van de overige bevindingen van de neuroloog - niet of nauwelijks is onderbouwd. Daarbij komt dat het advies dat verweerder klaagster al bij het consult op 27 oktober 2009 heeft gegeven – blijven bewegen – een adequaat advies is, indien zou moeten worden aangenomen dat klaagster bij de ongelukkige val op 25 oktober inderdaad een whiplash zou hebben opgelopen. Voor verdere advisering op basis van deze veronderstelde diagnose heeft klaagster verweerder zelf de mogelijkheid ontnomen door zich, zoals hiervoor al is overwogen, buiten diens medeweten tot specialisten te wenden en door vervolgens ook nog het vertrouwen in hem op te zeggen.

6. Slotsom

Nu niet blijkt van enige reden verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken, zal het College de klachten op beide onderdelen als ongegrond afwijzen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht op beide onderdelen ongegrond en wijst deze af.


Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw. mr. H. van Lokven-van der Meer, lid-jurist,

drs. R.M.W. Smeets, lid-geneeskundige,

mw. drs. C.J. Groenewold, lid-geneeskundige,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris:                                                                          De voorzitter: