ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0714 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/40

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0714
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 30-11-2010
Zaaknummer(s): G2010/40
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. G2010/40

16 november 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 22 april 2010

binnengekomen klacht van:

A,

klaagster,

en

B,

Klager,

wonende te C,

samen te noemen: klagers,

tegen

D,

huisarts,

wonende te E,

verweerster,

BIG registratienummer:,

gemachtigde: mw. mr. L. Fedder.


1.         Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

-                     het klaagschrift van 20 april 2010, ingekomen op 22 april 2010;

-                     het aanvullende klaagschrift van 14 mei 2010, ingekomen op 17 mei 2010;

-                     het verweerschrift van 18 juni 2010, ingekomen op 21 juni 2010;

-                     de repliek van 27 juli 2010, ingekomen op 28 juli 2010;

-                     de dupliek van 12 augustus 2010, ingekomen op 17 augustus 2010.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 19 oktober 2010.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1.     

Klagers zijn patiënten geweest in de praktijk van verweerster.

2.2  

Beiden zijn voor uiteenlopende klachten voor behandeling bij haar geweest.

3. De beoordeling

3.0   

Het College zal de klachtonderdelen behandelen in de volgorde die het meest doelmatig is.

3.1.Het eerste klachtonderdeel komt erop neer dat verweerster niet heeft gezien dat een cyste op het schouderblad van klaagster ontstoken was. Verweerster heeft daartegen aangevoerd dat de cyste geen ontstekingsverschijnselen vertoonde toen patiënte om een verwijdering vroeg. Het College ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dat de chirurg, naar wie patiënte verwezen was, later wel een ontsteking heeft geconstateerd, kan daaraan niet afdoen. Er ligt een periode van twintig dagen tussen de beoordeling door verweerster en het bezoek aan de chirurg. In die periode kan de ontsteking zijn ontstaan. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.2 Het tweede klachtonderdeel houdt in dat verweerster bij een consult op 18 mei 2007 ten onrechte volhield dat er geen vocht in de knie van klager zat. Verweerster kan zich geen discussie over vocht in de knie herinneren en voert aan dat haar verwijzing naar de reumatoloog op dezelfde dag alle mogelijkheden openliet. Zij heeft de knie overigens, anders dan klager stelt, wel degelijk goed onderzocht en verwijst daarvoor naar het medisch dossier, waarin vermeld staat dat de rechterknie toen dik was – hetgeen kon betekenen dat er vocht in zat - , maar niet rood was of warm aanvoelde. Klager heeft daartegen op zijn beurt onvoldoende ingebracht, zodat dit klachtonderdeel faalt.

3.3 Het derde klachtonderdeel behelst dat verweerster smalend heeft gelachen toen zij om een verwijzing naar een cardioloog verzochten, nadat een Chinese arts de pols van klager had gevoeld. Verweerster ontkent dit, maar houdt rekening met de mogelijkheid dat zij van enige irritatie heeft blijk gegeven over de bemoeienis van een alternatieve hulpverlener, welke irritatie overigens niet betrekking had op klagers zelf. Zij betreurt deze irritatie. Het College kan niet vaststellen welke van beide lezingen, die tegenover elkaar staan, de juiste is. Indien moet worden aangenomen dat verweerster van enige irritatie heeft blijk gegeven, is dat van een te ondergeschikt belang om een tuchtrechtelijk verwijt op te leveren. Daarbij komt dat verweerster klager serieus heeft genomen door gevolg te geven aan zijn verzoek om doorverwijzing, zodat hij, zo begrijpt het College, van deze mogelijke irritatie geen nadeel heeft ondervonden. De opmerking van klagers dat de alternatieve hulpverlener in het dossier ten onrechte als ‘acupuncturist’ is omschreven, heeft verweerster als juist erkend. Ook dit leidt echter niet tot een tuchtrechtelijk verwijt; het is eveneens van onvoldoende gewicht.  Het klachtonderdeel treft geen doel.

3.4 Het vierde klachtonderdeel houdt in dat verweerster in het medisch dossier geen melding heeft gemaakt van de bevindingen van de cardioloog, die klager zou hebben medegedeeld dat hij een lekkende hartklep, een vernauwde hartklep en hartritmestoornissen had gevonden.

Klager heeft echter onvoldoende aangevoerd tegen het betoog van verweerster dat zij niet weet wat de cardioloog klager heeft gezegd, maar dat zij in het dossier heeft verwerkt wat de cardioloog haar bij brief van 27 juli 2009 over zijn onderzoek heeft bericht, in hoofdzaak neerkomende op de conclusie dat er geen cardiale pathologie was. Bij die stand van zaken faalt het klachtonderdeel.

3.5.Het vijfde, en naar zeggen van klagers belangrijkste, klachtonderdeel houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster klager niet adequaat heeft doorverwezen in verband met zijn aanhoudende knieklachten. Het College merkt op dat klager zich, na het eerdergenoemde consult op 18 mei 2007 blijkens de – in zoverre niet door hem bestreden –verweer zich pas weer op 1 april 2010 met knieklachten tot verweerster heeft gewend. Indien klager in de tussentijd van de knie veel last heeft gehad, kan hij dat niet aan verweerster wijten, omdat hij dat haar in die periode niet heeft gemeld en een vertraging bij de doorverwijzing dus alleen voor zijn eigen rekening komt.

Op 1 april 2010 heeft direct een doorverwijzing naar de orthopeed plaatsgevonden. Niet valt in te zien dat verweerster er een verwijt, laat staan een tuchtrechtelijk verwijt, van kan worden gemaakt dat zij in de verwijzingsbrief aan de orthopeed heeft laten doorklinken dat overleg met een reumatoloog wellicht zou kunnen bijdragen aan de oplossing van het probleem van klager. En hetzelfde geldt voor de twijfel die verweerster jegens klager heeft doen blijken over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van verwijzing naar een orthopeed in plaats van naar een reumatoloog. Het klachtonderdeel is ongegrond. Het handelen van verweerster geeft veeleer van zorgvuldigheid en nadenkendheid blijk.

3.6 Het zesde klachtonderdeel behelst dat verweerster, in strijd met een door haar gedane toezegging, niet of niet tijdig heeft gezorgd voor een andere huisarts toen de relatie tussen haar en klaagsters was beëindigd. Klagers hebben onvoldoende aangevoerd tegen het verweer dat verweerster op dezelfde dag waarop zij met klagers een afrondend gesprek had gehad een andere huisarts bereid had gevonden hen als patiënten aan te nemen. Dit verweer moet dus voor juist worden gehouden. Ook deze klacht faalt dus.

6. Slotsom

Alle klachtonderdelen falen. Het College zal beslissen als volgt.

7.Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

Mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

Mw. mr. K.M. Makkinga, lid-jurist,

Mw. drs. E.M. Ter Braak, lid-geneeskundige,

Drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,

Drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.J. Idzenga, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2010 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris:                                                                          De voorzitter: