ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0710 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2009/57

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0710
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 30-11-2010
Zaaknummer(s): G2009/57
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr.  G2009/57    

30november 2010                                         

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 21 september 2009

binnengekomen klacht van:

A

klager,

wonende te B,

tegen

C

verweerder,

wonende te D,

anesthesioloog,

BIG-nummer:.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier waarin zich onder meer

bevinden:

-        het klaagschrift van 19 mei 2009, binnengekomen bij het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam op 25 mei 2009 en ingekomen bij      het College te Groningen op 21 september 2009;

-        het aanvullend klaagschrift van 11 juni 2009, ingekomen bij het College op 21    september 2009:

-        het verweerschrift van 27 augustus 2009, ingekomen op 21 september 2009:

-        de repliek van 20 oktober 2009, ingekomen op 21 oktober 2009;

-        de dupliek van 23 november, op dezelfde dag ingekomen.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                       

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden

gehoord. Daarvan is door partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 21 september 2010. Daarvan is

proces-verbaal opgemaakt. Klager is niet verschenen. Verweerder is verschenen,  

bijgestaan door zijn advocaat, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten die

tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager gebruikt sinds enkele jaren –met tussenpozen- de pijnmedicatie Oxycontin.

Het gebruik van deze medicatie heeft te maken met de pijn die klager nog steeds

ondervindt als gevolg van een viertal in de jaren 1994 tot 2006 ondergane hernia-

operaties.

2.2

In de periode van juni 2008 tot en met het voorjaar 2009 is klager in behandeling geweest op de pijnpolikliniek, waar hij onder meer een aantal consulten heeft gehad met verweerder. Tijdens deze consulten is gesproken over de behandeling van de pijnklachten van  klager en het afbouwen van het middel Oxycontin.

Door het langdurig gebruik van het middel Oxycontin was er bij klager een ernstige vorm van gewenning ontstaan en bleek een steeds hogere dosering noodzakelijk om ontwenningsverschijnselen tegen te gaan. Klager wilde daar van af en is met verweerder een afbouwschema overeengekomen.

3. De klacht

De klacht behelst de volgende, elkaar deels overlappende,verwijten:

·        het onthouden van adequate medische zorg tengevolge waarvan klager in ernstige fysieke en sociale problemen dreigde te belanden;

·        het zich onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid als behandelend arts zorg te       dragen voor een medisch verantwoorde wijze van afbouwen van een sterk          verslavende pijnmedicatie met een hoge dosering;

·        het onthouden van persoonlijke, individuele aandacht en zorg welke naar

      redelijkheid en billijkheid van een betrokken arts verwacht worden;

·        een manier van benadering welke niet representatief geacht mag worden voor       een arts-patiënt relatie; in casu het maken van opmerkingen dat de patiënt te veel        beslag legt op de tijd van de arts, de geïrriteerde wijze van mondeling       communiceren tijdens afspraken en het niet reageren op brieven van klager;

·        een totaal gebrek aan belangstelling voor de ontstane situatie waarin klager zou     belanden en is beland.

4. Het verweer

Verweerder heeft de klacht op alle onderdelen gemotiveerd bestreden.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

College als volgt.

5.1

Klager is niet op de zitting van het College verschenen en heeft er daarmee vanaf gezien zijn klachten nader toe te lichten dan wel de verweren van verweerder nader te weerleggen. Het staat het College vrij daaraan de gevolgen te verbinden die het goeddunkt.

5.2

Het is het College duidelijk geworden dat de aanvankelijk goede relatie tussen partijen op een bepaald moment gedurende de behandeling is verstoord doordat klager zich niet aan het afgesproken afbouwschema met betrekking tot de Oxycontin heeft gehouden. Verweerder had toen geen vertrouwen meer in een succesvol verloop van de behandeling en heeft deze beëindigd en klager terugverwezen naar zijn huisarts.

5.3

Het College stelt voorop dat van de hulpverlener moet worden verwacht dat hij bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht neemt en daarbij handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder niet aan deze zorgplicht heeft voldaan.

5.4

Het College is van oordeel dat verweerder van het feit dat hij de behandelrelatie met klager heeft beëindigd geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Als onvoldoende weersproken staat immers vast dat er sprake was van ernstige verslavingsproblematiek bij klager. Wil een behandeling ter beëindiging van een verslaving enige kans van slagen hebben dan dient volstrekte eerlijkheid en openheid van de verslaafde naar de zorgverlener boven alles te staan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is helder geworden dat klager die eerlijkheid en openheid niet heeft betracht. Hij heeft immers op eigen initiatief de door verweerder voorgeschreven dosering Oxycontin fors verhoogd door zich via andere kanalen dan verweerder - onder meer via de huisarts en de Jellinekkliniek- van Oxycontin te voorzien, en heeft dit vervolgens voor verweerder verzwegen.

Onder die omstandigheden stond het verweerder vrij de behandelovereenkomst te beëindigen en klager naar zijn huisarts terug te verwijzen. Anders dan klager lijkt te betogen heeft verweerder zich daarbij niet aan zijn verantwoordelijkheden als behandelend arts onttrokken en hem, klager, aan zijn lot overgelaten. Als onvoldoende weersproken staat immers vast dat verweerder de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen om klager te begeleiden naar het aangewezen traject bij E en dat hij contact heeft opgenomen met de huisarts van klager.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

Voor de overige klachtonderdelen geldt het volgende. Het door klager gestelde onthouden van persoonlijke aandacht en betrokkenheid is door verweerder gemotiveerd weersproken. Het College heeft voor dit klachtonderdeel evenmin aanknopingspunten kunnen vinden in het dossier. Veeleer is het tegendeel gebleken, zoals hierna nader wordt overwogen.

5.6

De klacht omtrent de communicatie is door verweerder eveneens gemotiveerd weersproken. Wel heeft verweerder aangegeven bij het laatste consult op 11 maart 2009 met enige fermheid tot klager te hebben gesproken, doch zijn verklaring dat een voor klager onwelgevallige boodschap als het stellen van voorwaarden aan het gebruik van Oxycontin met een zekere duidelijkheid dient te worden gebracht, acht het College begrijpelijk. Dat de boodschap op zodanige wijze is gebracht dat daarmee de grens van fatsoenlijk optreden is overschreden, is niet gebleken.

De opmerking van verweerder dat klager teveel tijd in beslag neemt van verweerder en zijn collega’s op de pijnpolikliniek dient volgens verweerder te worden geplaatst in het licht van het voortdurend schenden van de vertrouwensrelatie door klager. Het College heeft, gelet op het dossier en het daaromtrent door verweerder ter zitting verklaarde begrip voor de opstelling van verweerder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het beeld naar voren van een behandelaar die voldoende tijd en aandacht aan de problematiek van klager heeft besteed, doch op een bepaald moment grenzen heeft moeten en mogen stellen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarbij niet gebleken. Op deze vaststelling stuiten ook de overige klachtonderdelen, waaronder de klacht dat niet is geantwoord op brieven van klager, af.


5.7

Nu uit de stukken ook overigens niet blijkt van enige andere reden om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken, zal het College de klacht op alle onderdelen als ongegrond afwijzen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen;

Verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

mw. mr. H. van Lokven-van der Meer, lid-jurist,

mw. drs. C.J. Groenewold, lid-geneeskundige,

drs. W.P. Haanstra, lid-geneeskundige,

dr. A.T. van Rheineck Leyssius, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris.

en uitgesproken op 30 januari 2010door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. de voorzitter                                                                                       de secretaris