ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0633 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/36

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0633
Datum uitspraak: 02-11-2010
Datum publicatie: 02-11-2010
Zaaknummer(s): G2010/36
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. G2010/36

2 november 2010

                                                              REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

                                                              GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 13 april 2010

binnengekomen klacht van:

                                                              A,

                                                              wonende te B,

                                                              klaagster,

                                                              gemachtigde: C

                                                              tegen

                                                              D, huisarts,

                                                              wonende te B,

                                                              verweerder,

                                                              BIG reg.nr:,

                                                              gemachtigde: mw.mr. M.H.M. Mook

                                                              werkzaam bij: ARAG Rechtsbijstand.          


1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

- het klaagschrift van 6 april 2010, ingekomen op 13 april 2010;

- het verweerschrift van 5 mei 2010, ingekomen op 7 mei 2010;

- het proces-verbaal van vooronderzoek onder leiding van de plv. secretaris van het College, mr.drs. W.J. de Boer;

- de repliek van 15 juni 2010, ingekomen op 17 juni 2010;

- de dupliek van 30 juni 2010, ingekomen op 7 juli 2010.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 19 oktober 2010. Verschenen zijn: klaagster en verweerder, samen met hun beider gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1.     

Klaagster en haar partner waren patiënten in de praktijk van verweerder. Zij zijn tevens buren van elkaar.

2.2      

Klaagster is ernstig ziek. Genezing en afremming van haar ziekte zijn niet meer mogelijk.

2.3

Sinds 29 maart 2010 heeft klaagster een andere huisarts.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Verweerder heeft de behandelovereenkomst op 29 maart 2010 opgezegd zonder dat daartoe een gewichtige reden bestond.

3.2

Verweerder is bij die opzegging onzorgvuldig te werk gegaan.

4. Het verweer

Verweerder erkent dat de behandelovereenkomst is beëindigd. Over de wijze waarop dit is geschied en wie daartoe het initiatief heeft genomen, heeft hij zich ter terechtzitting uiteindelijk op het standpunt gesteld dat het initiatief niet van hem is uitgegaan. Klaagster heeft in zijn visie de stap gezet die tot beëindiging van de behandelrelatie leidde.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het

College als volgt.

5.1      

Het College heeft vastgesteld dat de relatie tussen de partner van klaagster en verweerder al geruime tijd moeizaam was. Klaagster heeft aangevoerd dat zij met verweerder geen problemen heeft gehad, behoudens een kwestie in 2009, toen hij haar onjuist zou hebben geïnformeerd over haar bloeddruk. Die kwestie is naar haar mening toen meteen naar tevredenheid opgelost. Verweerder heeft dat bevestigd, doch naar voren gebracht dat de spanningen die tussen hem en de partner van klaagster als buren bestonden en bestaan het onmogelijk maken de behandelrelatie met klaagster voort te zetten. Die spanningen verstoorden in zijn visie de vertrouwensrelatie met klaagster en dat lag vooral zo gevoelig omdat klaagster te kennen heeft gegeven dat zij een beroep op hem, verweerder, zou kunnen doen voor het uitvoeren van actieve levensbeëindiging.

Het College heeft begrip voor deze benadering. Verweerder mocht zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat de behandelrelatie met klaagster in de omstandigheden van dit geval niet kon worden voortgezet en wellicht zelfs niet behoorde te worden voortgezet, omdat aan de professionele eisen bij de behandeling en begeleiding van klaagster niet langer kon worden voldaan. Bij deze stand van zaken waren er gewichtige redenen om de behandelovereenkomst zijnerzijds te beëindigen.

5.2

Verweerder heeft laten blijken niet op de hoogte te zijn geweest van de richtlijnen van de KNMG aangaande de beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Dat is echter voor de beoordeling van dit geval van geen betekenis, omdat klaagster onvoldoende heeft weersproken dat verweerder de behandelovereenkomst niet heeft beëindigd, maar dat zij dat zelf heeft gedaan. Daarvoor is het volgende van belang.

5.3

Op maandag 29 maart 2010 bespraken de partner van klaagster en verweerder moeilijkheden die tussen hen als buren waren gerezen over het storten van mest en stro. Dit gesprek liep onplezierig af. Verweerder heeft toen, naar zijn zeggen, zakelijk weergegeven, opgemerkt dat de partner van klaagster er beter aan deed een andere huisarts te zoeken. Over klaagster heeft hij het, zo stelt hij, bij die gelegenheid niet gehad. Klaagster heeft een en ander onvoldoende bestreden. Zij heeft ter terechtzitting van het College naar voren gebracht dat zij uit de mededelingen van haar partner heeft geconcludeerd dat ook zij een andere huisarts zou moeten zoeken. Klaagster heeft dat ook meteen gedaan en dezelfde dag nog een andere huisarts bereid gevonden. Daardoor heeft zij naar het oordeel van het College de behandelovereenkomst met verweerder zelf actief beëindigd. De mededelingen die haar partner over het gesprek tussen hem en verweerder heeft gedaan, komen niet zonder meer voor rekening van verweerder. Zij had die mededelingen bij hem moeten verifiëren, met andere woorden: zij had verweerder daarover opheldering moeten vragen.

5.4

Hetgeen zich later op diezelfde dag nog heeft afgespeeld, kan niet afdoen aan de vaststelling dat het niet verweerder, maar klaagster zelf is geweest die de behandelovereenkomst heeft opgezegd. Het kan zijn dat de assistente van klaagster gezegd heeft dat verweerder niet langer de huisarts van klaagster en haar partner wilde zijn, zoals klaagster aanvoert, maar ook dat heeft zij dan van haar partner vernomen en ook dat zou ze bij verweerder hebben kunnen en behoren te verifiëren. Verweerder bestrijdt overigens dat zijn assistente besliste mededelingen over de beëindiging van de behandelovereenkomst namens hem heeft gedaan die op klaagster betrekking hadden. De partner van verweerster heeft als haar gemachtigde op dit punt een bewijsaanbod gedaan, maar daaraan gaat het College voorbij, omdat klaagster, zoals ook blijkt uit haar brief aan verweerder van 29 maart 2010, toen al een andere huisarts gevonden had.

5.5

De verdere correspondentie tussen klaagster en verweerder kan niet tot een andere zienswijze leiden. Verweerder lijkt zich in zijn brief van 31 maart 2010 (bijlage bij klaagschrift) veeleer neer te leggen bij de beëindiging van de behandelovereenkomst met klaagster dan dat hij, voor zover nog nodig, zelf actief een punt achter de relatie zegt. De zinsnede aanvangende met “Zo u een andere huisarts kiest (…)” lijkt juist nog enige opening te bieden voor een voortzetting van de relatie.

5.6

Aan de op een aantal punten niet altijd even heldere en minst genomen schijnbaar tegenstrijdige verklaringen van verweerder in de processtukken met betrekking tot de beëindiging van de behandelovereenkomst, hecht het College in het licht van deze vaststellingen onvoldoende belang.


5.7

Het College is, onverminderd het vorenstaande, niettemin van oordeel dat verweerder

zich jegens klaagster te gemakkelijk bij de gang van zaken heeft neergelegd. Het moge zo zijn dat klaagster de behandelovereenkomst zelf heeft beëindigd, het had op zijn weg gelegen klaagster persoonlijk te benaderen om het uit te praten. Het schrijven van twee brieven op één dag (31 maart 2010) aan deze ernstig zieke patiënte en de inschakeling van zijn assistente als koerierster verdient geen schoonheidsprijs.

6. Slotsom

Het eerste klachtonderdeel faalt. Het tweede behoeft om die reden geen behandeling

Beslist moet worden als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

Mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

Mr. K.M. Makkinga, lid-jurist,

Mw.drs. E.M. ter Braak, lid-geneeskundige,

Drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige

Drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.J. Idzenga, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris:                                                                          De voorzitter: