ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0573 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2009/49

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0573
Datum uitspraak: 03-08-2010
Datum publicatie: 04-08-2010
Zaaknummer(s): G2009/49
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. G2009/49

3 augustus 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 11 augustus 2009

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D,

wonende te E,

verzekeringsgeneeskundige,

verweerster,

BIG reg. nr:,

gemachtigde: mw. mr. A.C. Arora-Nubé.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 8 augustus 2009, ingekomen op 11 augustus 2009;

- het verweerschrift van 11 september 2009, ingekomen op 14 september 2009;

- de repliek van 23 september 2009, ingekomen op 24 september 2009;

- de dupliek van 4 november 2009, ingekomen op 5 november 2009.

Van de uitnodiging in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord, hebben partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 6 juli 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster, alsmede verweerster,  bijgestaan door haar gemachtigde, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1     

Klaagster heeft laatstelijk via een uitzendbureau gewerkt als administratief medewerkster voor twintig uur per week.

2.2

Zij ontwikkelde nek-, schouder- en rugklachten die leidden tot een periode van arbeidsongeschiktheid. Klaagster werd verwezen naar een reumatoloog. Deze constateerde spier- en weefselpijn bij verminderde functie van spiervezels (fibromyalgie) en adviseerde Mensendieck/oefentherapie.

2.3

De verzekeringsarts in dienst van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen UWV, verder te noemen: de primaire verzekeringsarts, heeft klaagster op 18 juni 2009 op haar spreekuur gezien. Deze arts kwam tot de conclusie dat klaagster (weer) in staat was haar administratieve werk voor twintig uur per week te verrichten en dat zij dus niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Ziektewet.

2.4

Klaagster heeft tegen deze herstelverklaring bezwaar aangetekend. Verweerster trad in dat kader op als bezwaarverzekeringsarts. Zij heeft op 14 juli 2009 een rapport opgesteld van het onderzoek dat zij op 7 juli 2009 van klaagster heeft verricht. Dit rapport mondt uit in de volgende conclusie:

“Het geheel overziende komen de door de primaire verzekeringsarts Ziektewet (impliciet) gestelde beperkingen voldoende tegemoet aan de feitelijke aard en ernst van de aandoeningen c.q. medische toestand van betrokkene per de in geding zijnde datum. Ook is zij er terecht geschikt mee geacht voor het eigen werk, zeker nu dat geen hele dagen beeldscherm werk in bleek te houden, maar twintig uur per week heel licht administratief werk.”

3. De klacht

De klacht komt, beknopt weergegeven, op het volgende neer. Verweerster heeft onvoldoende verstand van fybromyalgie. Haar rapportage voldoet niet aan de daaraan te stellen professionele eisen.

4. Het verweer

Verweerster bestrijdt de klachtonderdelen gemotiveerd.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van klaagster naar voren gebracht dat verweerster niet wilde inzien dat de enkele omstandigheid dat klaagster aan fibromyalgie leed arbeidsongeschiktheid meebracht. Reeds daaruit zou blijken dat verweerster van fibromyalgie onvoldoende verstand had. Het College kan de gemachtigde hierin niet volgen. Verweerster heeft terecht getoetst of de beperkingen van klaagster in de weg stonden aan de hervatting van haar laatst verrichte werk. Zij was tot die toetsing zelfs verplicht. Anders dan de gemachtigde heeft betoogd, volgt de arbeidsongeschiktheid niet uit het enkele bestaan van fibromyalgie. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerster niet voldoende op de hoogte zou zijn van het ziektebeeld en als gevolg daarvan de positie en mogelijkheden van klaagster verkeerd heeft ingeschat.

5.2

Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerster het onderzoek niet volgens de regels van de kunst, zorgvuldig en zonder onredelijke belasting van klaagster, heeft uitgevoerd. Van vooringenomenheid van verweerster is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de primaire verzekeringsarts en verweerster aan dezelfde organisatie zijn verbonden, maakt dat niet anders.

5.3

Voor het verwijt dat verweerster zich tegenover de primaire verzekeringsarts en de betrokken reumatoloog oncollegiaal zou hebben gedragen door het optreden van beiden ter discussie te stellen, ziet het College overigens geen aanknopingspunten.

5.4

De gemachtigde van klaagster heeft naar het oordeel van het College onvoldoende ingebracht tegen de uitleg van verweerster over de omvang van en de gang van zaken bij het door verweerster verrichte onderzoek. Het College ziet ook ambtshalve geen aanleiding tot het maken van kritische opmerkingen over dit onderzoek. De conclusie die verweerster heeft getrokken, vloeit logisch uit haar bevindingen voort. Niet gebleken is dat zij bij haar onderzoek niet alle relevante informatie heeft betrokken of dat zij redelijkerwijs nadere informatie had behoren in te winnen, alvorens tot een conclusie te komen.

5.5

Het College onderschrijft de opmerking van verweerster dat de voor haar beroepsgroep geldende professionele standaard meebrengt dat de verzekeringsarts niet alleen een oordeel dient te geven over verminderde mogelijkheden tot werken als objectief en rechtstreeks gevolg van ziekte of gebreken, maar tevens een taak heeft om de cliënt te wijzen op mogelijkheden van herstel. Niet alleen ter voorkoming van een onnodig beroep op collectieve middelen, maar ook ter bevordering van de participatiekansen van de cliënt. Het is het College, samenvattend, niet gebleken dat verweerster deze professionele standaard bij het onderzoek van klaagster in enig opzicht heeft miskend of anderszins heeft gehandeld in strijd met voor haar geldende professionele normen.

6. Slotsom

Het voorgaande brengt mee dat de klacht is alle onderdelen ongegrond is. Al hetgeen klaagster voorts nog heeft aangevoerd of doen aanvoeren, kan het College niet tot een ander oordeel leiden.

Beslist moet worden als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw.mr. K.M. Makkinga, lid-jurist,

dr. R.A. Droog, lid-geneeskundige,

drs. H.R. van Dop, lid-geneeskundige,

mr.drs. A. Felder, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.J. Idzenga, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2010 door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.


Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

            binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         - de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                        niet-ontvankelijk is verklaard;

                     - degene over wie is geklaagd;

                     - de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                     - de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                        Den Haag,

                        maar te worden gezonden aan:

                                  - de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

                    - de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

                     - een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                        is gericht;

                     - de gronden van het beroep;

                     - de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                        procureur of een andere gemachtigde.