ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0440 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2009/08

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0440
Datum uitspraak: 20-07-2010
Datum publicatie: 20-07-2010
Zaaknummer(s): VP2009/08
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. VP2009/08

20 juli 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 8 september 2009

binnengekomen klacht van:

A

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C

tegen

D

wonende te B

verpleegkundige,

verweerder,

BIG reg. nr.:

advocaat: mr. M.R. Gans


1.Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 5 september 2009, ingekomen op 8 september 2009;

- het verweerschrift van 30 oktober 2009, ingekomen op 3 november 2009;

- de repliek van 25 november 2009, ingekomen op 26 november 2009;

- de dupliek van 9 februari 2009, ingekomen op 12 februari 2009;

- een brief met bijlagen van 20 mei 2010, ingekomen op 21 mei 2010, van de   

 gemachtigde van klaagster gericht aan het secretariaat van het College.

Klaagster en verweerster zijn in gelegenheid gesteld in het vooronderzoek te worden gehoord. Zij hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2010. Klaagster en verweerder – verder ook te noemen: de verpleegkundige – zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Vaststaande feiten    

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet- of onvoldoende betwist vaststaan. 

·        Verweerder is werkzaam als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige bij E te B. In die hoedanigheid is hij van maart 2005 tot september 2008 betrokken geweest bij de behandeling van klaagster.

·        De behandelrelatie is beëindigd toen klaagster in september 2008 is verhuisd naar een zorgboerderij te F.

3. De klacht

De klacht komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat klaagster zich onrechtvaardig en verkeerd behandeld voelt door verweerder. Zij heeft door zijn handelen psychisch letsel opgelopen en financiële schade geleden. Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het psychisch letsel dat klaagster heeft opgelopen. Dit had kunnen worden voorkomen als verweerder had waargenomen dat de door klaagster gebruikte medicatie geen goed effect op haar had, in de zin dat zij niet meer helder kon denken en ernstig in gewicht was toegenomen. Voorts heeft klaagster ervaren dat de gesprekken die zij met verweerder heeft gevoerd voor haar, door spanning, wrijving en conflicten, zeer frustrerend en negatief zijn geweest. De behandelrelatie is met ruzie beëindigd. In een telefoongesprek in augustus 2009 heeft verweerder tegen klaagster gezegd dat zij haar leven lang opgesloten zou moeten worden in een psychiatrische inrichting. Door toedoen van verweerder is klaagster in de zorgboerderij terecht gekomen.

De financiële schade, waarop het tweede onderdeel van de klacht ziet, heeft klaagster geleden doordat zij door toedoen van verweerder, onder curatele is gesteld. Verweerder heeft daaraan bijgedragen door het medisch dossier van klaagster naar mevrouw G te sturen en in het GGZ team te spreken over ontoerekeningsvatbaarheid en handelingsonbekwaamheid van klaagster.

4. Het verweer

Het verweer, strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht, luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.  

De verpleegkundige heeft geen medicatie aan klaagster voorgeschreven, daartoe is slechts een arts bevoegd. Klaagster heeft tijdens de gesprekken die de verpleegkundige met haar heeft gehad nimmer blijk gegeven van ontevredenheid over de medicatie en de behandeling door hem en hij heeft dit ook anderszins niet gemerkt. Conflicten zijn er tussen klaagster en de verpleegkundige niet geweest en aan het beëindigen van de behandelrelatie is geen ruzie voorafgegaan. Klaagster heeft zelf het initiatief genomen om naar de zorgboerderij te gaan. Uitlatingen in de zin dat klaagster in een psychiatrische inrichting zou moeten worden opgesloten heeft de verpleegkundige nimmer gedaan. Evenmin heeft hij in het GGZ team gesproken over ontoerekeningsvatbaarheid en handelingsonbekwaamheid van klaagster. Hij heeft geen medisch dossier gestuurd naar de GGZ te B, noch naar mevrouw G persoonlijk.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Klaagster heeft gedurende 22 jaar, waaronder ook de drie jaar dat zij bij de verpleegkundige in behandeling was, medicatie gebruikt voor de bestrijding van haar psychische klachten. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, ziet het College niet in op grond waarvan de verpleegkundige had moeten waarnemen dat deze medicatie geen goede uitwerking op klaagster had. De daartoe in het geding gebrachte foto’s waaruit zou moeten blijken dat klaagster nadat zij het gebruik van de medicatie had gestaakt rigoureus in gewicht is afgenomen, vermogen niet als zodanige onderbouwing te dienen.

5.2

Wat de overige punten van het eerste onderdeel van de klacht betreft is het College, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van de verpleegkundige, van oordeel dat klaagster geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat de verpleegkundige gedurende de periode dat hij klaagster behandelde onjuist, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar, heeft gehandeld. Het College heeft ook overigens geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de juistheid van de klachten. Het eerste onderdeel van de klacht faalt derhalve.

5.3

Klaagster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij door toedoen van de verpleegkundige ten onrechte onder curatele is gesteld. Nu het College hiervan ook overigens niet is gebleken, kan het tweede onderdeel van de klacht evenmin doel treffen. Nu niet kan worden geconcludeerd dat de verpleegkundige op dit punt een verwijt kan worden gemaakt is de vraag of klaagster door de ondercuratelestelling financiële schade heeft geleden tuchtrechtelijk gezien niet meer relevant. Het College overweegt echter ten overvloede nog dat de door klaagster gestelde schade iedere feitelijke onderbouwing mist en dat daarvoor ook geen aanwijzingen zijn te vinden in de stukken. Overigens geldt dat het College geen schadevergoeding zou hebben kunnen toewijzen; dat is een bevoegdheid van de burgerlijke rechter, niet van de tuchtrechter.

5.4

Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.

8. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

mw. mr. H. van Lokven-Van der Meer, lid-jurist

drs. J. Mulder, lid-verpleegkundige

mw. A.H.G. Buurman, lid-verpleegkundige

mw. J. van der Sluis, lid verpleegkundige

bijgestaan door mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2010 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.


Tegen een eindbeslissingvan het RegionaalTuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

             binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         -        de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                  niet-ontvankelijk is verklaard;

         -        degene over wie is geklaagd;

         -        de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                  -         de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                            Den Haag,

maar te worden gezonden aan:

                  -         de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

                             te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

         -        de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

         -        een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                  is gericht;

         -        de gronden van het beroep;

         -        de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                  procureur of een andere gemachtigde.