ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0415 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2009/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0415
Datum uitspraak: 29-06-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): T2009/05
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. T2009/05

29 juni 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 14 juli 2009

binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D

verweerder,

BIG reg. nr.:                                                                                  

1.Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 11 juli 2009, ingekomen op 14 juli 2009 ;

- het ongedateerde verweerschrift, ingekomen op 2 september 2009;

- de repliek van 3 oktober 2009, ingekomen op 6 oktober 2009;

- een e-mail van verweerder van 15 oktober 2009 gericht aan het

 secretariaat van het College;

- een brief van klaagster van 25 oktober 2009 aan het College;

- een e-mail van verweerder van 23 april 2010 aan het College.

Klaagster en verweerster zijn in gelegenheid gesteld in het vooronderzoek te worden gehoord. Zij hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2010. Klaagster en verweerder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. De bevoegdheid van het College

Het College is bevoegd deze klacht te behandelen, omdat verweerder een bekende woonplaats in het buitenland heeft en het desbetreffende handelen of nalaten in het ambtsgebied van het College is geschied.

(Artikel 3, tweede lid van het Tuchtrechtbesluit BIG.)

3. Vaststaande feiten    

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet- of onvoldoende betwist vaststaan. 

1. Klaagster is op 20 juni 2009 op het weekend-spreekuur van verweerder geweest in

    verband met pijnklachten aan de achterste kies van de rechter onderkaak.

2. Klaagster heeft een wortelkanaalbehandeling ondergaan. De behandeling diende door          haar eigen tandarts, de heer E, worden afgemaakt.

3. Klaagster heeft geen verslag(je) van de behandeling meegekregen om aan tandarts E te geven, noch heeft verweerder dit aan tandarts E toegestuurd.

4. Nadat klaagster vervolgens enige dagen geen pijn aan de kies had gehad, kwam de  pijn terug.

5. Klaagster heeft zich kort daarna tot tandarts E gewend. Deze heeft op 29 juni en 8 juli 2009 röntgenfoto’s gemaakt van de kies.

6.  Op 8 juli 2009 is de kies getrokken.

4. De klacht

4.1

De klacht bestaat uit een aantal onderdelen, die er in de kern genomen op neer

komen dat verweerder enerzijds is tekortgeschoten in de bejegening van klaagster    (door het College samengevat als onderdeel I) en anderzijds dat hij (medisch-)

technische fouten heeft gemaakt bij de behandeling van de pijnklachten

(onderdeel II).

4.2

Klaagster heeft haar klacht als volgt onderbouwd. Wat de bejegening betreft stelt klaagster dat verweerder gedurende de gehele behandeling zeer gehaast was, haar vooraf niet op de hoogte stelde van hetgeen hij voornemens was precies te gaan doen en haar tijdens de behandeling niet op de hoogte hield van het verloop daarvan. Tevens heeft hij de vraag van klaagster of hij drie wortelkanalen had behandeld in strijd met de waarheid bevestigend beantwoord.

Voor wat betreft de (medisch-) technische fouten stelt klaagster dat verweerder heeft verzuimd röntgenfoto’s te maken, dat hij de kies niet goed heeft verdoofd dan wel niet lang genoeg heeft gewacht op het moment dat de verdoving zijn werk had gedaan en dat hij ten onrechte een nieuw wortelkanaal heeft gemaakt. Hierdoor heeft klaagster veel napijn gehad. Door de inadequate behandeling moest de kies korte tijd later worden getrokken. Voorts heeft verweerder klaagster geen brief met zijn bevindingen meegegeven voor haar eigen tandarts, noch heeft verweerder een brief aan haar eigen tandarts opgestuurd. Ten slotte heeft verweerder een onjuiste declaratie aan klaagster gestuurd.

5. Het verweer

Het verweer van de tandarts luidt- zakelijk weergegeven en zoals het college

begrijpt- als volgt.   

Verweerder herinnert zich dat het weekend-spreekuur waarin klaagster door hem is 

behandeld erg druk was, maar niet dat hij daardoor gehaast was in zijn 

optreden naar klaagster. Zijn patiënten ervaren hem juist in het algemeen als rustig.  

Of hij vooraf en tijdens de behandeling al dan niet met klaagster heeft

gecommuniceerd kan hij zich niet herinneren.

Omdat de klachten en symptomen voor verweerder aanstonds duidelijk waren   

achtte hij het maken van röntgenfoto’s overbodig; dit zou slechts voor onnodige        kosten en straling zorgen. De verdoving heeft lang genoeg kunnen inwerken. Dat deze desondanks, naar klaagster stelt, niet goed heeft gewerkt kan te maken hebben met het feit dat ontstoken weefsel slecht en moeilijk te verdoven is. Napijn is in deze situatie niet te vermijden. Verweerder weerspreekt klaagsters bewering dat hij zou hebben gezegd drie wortelkanalen te hebben gevonden. Voorst bestrijdt hij een nieuw wortelkanaal te hebben gemaakt. Hij weet niet waarom de kies korte tijd na de behandeling door verweerder alsnog door de eigen tandarts van klaagster is getrokken. Zijn declaratie acht hij verdedigbaar.

6. Beoordeling van de klacht

6.1

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

6.2  

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

Met betrekking tot de in het klachtonderdeel I besloten liggende subklacht dat de verweerder een gehaaste en gejaagde indruk op klaagster maakte overweegt het College dat het, nu het hier een welles/nietes situatie betreft - verweerder heeft immers gemotiveerd weersproken haastig te zijn geweest – voor het College niet is vast te stellen of verweerder ten tijde van het bewuste consult al dan niet gejaagd was.

Het College is overigens van oordeel dat, ook indien veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan van de juistheid van het door klaagster gestelde, dit zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder oplevert. Hoe onplezierig het voor de patiënt ook is wanneer de behandelend tandarts gehaast overkomt, in de situatie van een zeer druk spreekuur is dit niet nu eenmaal niet altijd geheel te voorkomen. Dit subonderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

6.3

Wat betreft het – door verweerder niet gemotiveerd weersproken - niet vooraf en tijdens de behandeling communiceren omtrent de voorgenomen behandeling en het verloop daarvan, overweegt het College het volgende.

6.4

      Een wortelkanaalbehandeling is een enigszins ernstige, dikwijls voor de tandarts wat moeilijke en voor de patiënt vaak onaangename ingreep. Bij deze, in fasen verlopende ingreep, acht het College het noodzakelijk dat de behandelend tandarts enige uitleg verschaft over de behandeling en het verloop daarvan. Het achterwege laten van die informatie/uitleg acht het College in strijd met de in artikel 7.448 BW neergelegde informatieplicht van de hulpverlener naar de patiënt. Met de schending van deze regel is de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid gegeven. Op dit subonderdeel is de klacht gegrond.

6.5

      De laatste in onderdeel I besloten liggende subklacht kan geen doel treffen, nu verweerder gemotiveerd heeft weersproken op de vraag van klaagster “er waren dus drie wortelkanalen?” bevestigend te hebben geantwoord. Het College heeft ook overigens in de stukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de stelling van klaagster op dit punt.

6.6

Het voorgaande brengt mee dat het tweede subonderdeel van de klacht gegrond is en de overige subonderdelen ongegrond zijn.

6.7

Met betrekking tot klachtonderdeel II overweegt het College het volgende.

Verweerder acht het niet onmogelijk dat klaagster ondanks de verdoving pijn heeft gehad, maar heeft gemotiveerd weersproken dat dit te maken heeft met een onjuiste uitvoering van de verdoving dan wel het onvoldoende tijd nemen om de verdoving te laten inwerken. Het College vindt geen aanknopingspunten voor de onjuistheid van dit verweer. In zoverre kan dit subonderdeel van de klacht geen doel treffen.

6.8

Dit geldt eveneens voor de klacht omtrent de napijn die klaagster stelt te hebben ondervonden. Wat daarvan zij, het College is van oordeel dat ook op dit punt in het dossier geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de slotsom dat  deze napijn is veroorzaakt door verwijtbaar onoordeelkundig handelen van verweerder. Ook in gevallen waarin een tandheelkundige behandeling geheel volgens de regelen der kunst verloopt is napijn niet altijd te voorkomen. Op dit subonderdeel faalt de klacht.

6.9

Anders ligt dit voor het niet maken van röntgenfoto’s voorafgaand aan het starten van de behandeling. Verweerders stelling dat het maken van röntgenfoto’s niet nodig was nu hem op voorhand al duidelijk was wat er diende te gebeuren, acht het College om twee redenen niet aannemelijk. In de eerste plaats is deze stelling in tegenspraak met verweerders bij verweerschrift ingenomen stelling dat “het ging om een kies die er slecht aan toe was en welke of getrokken moest worden, of waar een zenuwkanaalbehandeling gestart moest worden” (onderstreping door het College). Uit deze zin blijkt reeds dat het niet aanstonds duidelijk was wat er moest gebeuren, doch dat er een keuze moest worden gemaakt. In de tweede plaats heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij voorafgaand aan de daadwerkelijke behandeling eigenlijk altijd - hij noemde percentages van 95% en 100% van de gevallen - röntgenfoto’s maakt. Het is het College zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet duidelijk geworden waarom verweerder meende deze foto’s nu juist in deze situatie achterwege te kunnen laten. De verklaring die hij heeft gegeven, te weten het voorkomen van kosten en straling, acht het College in het licht van het hiervoor overwogene ontoereikend.

6.10

Het voorgaande klemt te meer, nu verweerder door het nalaten van het maken van röntgenfoto’s het voor de eigen tandarts van klaagster, die immers de nabehandeling moest verrichten, onmogelijk heeft gemaakt te beoordelen in welke staat de kies op het aanvangstijdstip van behandeling door verweerder verkeerde. Door deze nalatigheid heeft verweerder het voor het College eveneens onmogelijk gemaakt om - met als uitgangspunt de beginsituatie van de kies op de röntgenfoto - inzicht te verkrijgen in de juistheid van de vervolgens door verweerder uitgevoerde behandeling.

Zo is thans niet meer te beoordelen of de extractie van de kies het gevolg is geweest van ondeskundig handelen van verweerder. Evenmin is te beoordelen of er enige noodzaak bestond voor het aanbrengen van een –door klaagster gestelde doch door verweerde weersproken – zelf gemaakt wortelkanaal (in vaktermen fausse route genoemd). Het College is van oordeel dat verweerder op dit punt is tekortgeschoten en acht dit verwijtbaar. De klacht is op dit subonderdeel is derhalve terecht voorgedragen.

6.11

Verweerder heeft eveneens- in strijd met de op hem rustende dossierplicht-

verzuimd de door hem uitgevoerde behandeling schriftelijk vast te leggen en aan

klaagster ter hand te stellen dan wel naar haar eigen tandarts toe te sturen, terwijl

zulks, naar als onvoldoende bestreden vast staat, bij een overdracht van een patiënt

naar een  andere (in dit geval klaagsters eigen) tandarts gebruikelijk is en in de

beroepsgroep van tandartsen als norm geldt. Het College acht de klacht ook op dit

subonderdeel gegrond.

6.12

Ten slotte overweegt het College dat de wijze van declareren van verweerder de

tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Verweerder heeft aan

klaagster kosten in rekening gebracht voor behandeling aan drie wortelkanalen,

dit terwijl hij er slechts twee behandeld heeft. De ter zitting gegeven verklaring   

van verweerder ter rechtvaardiging van deze wijze van declareren - hij had er veel tijd in gestoken om het derde kanaal te traceren, hetgeen niet is gelukt - is niet alleen als ongebruikelijk, maar ook als onjuist aan te merken. Ook op dit punt wordt de klacht gegrond geoordeeld.

7. Slotsom

Het hiervoor onder 3.5 en 3.11 tot en met 3.14 overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het College tot het oordeel dat verweerder niet die zorg heeft betracht die van hem als tandarts gevergd had mogen worden en dat zijn werkwijze de toets aan de professionele norm niet kan doorstaan. Het College acht een tuchtrechtelijk maatregel op zijn plaats en zal verweerder een waarschuwing opleggen. Op de overige punten falen de klachtonderdelen.

8. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond op de in rechtsoverweging 3.5 en

rechtsoverweging 3.11 tot en met 3.14 overwogen punten en legt verweerder

terzake een waarschuwing op;

verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond en wijst deze af.

Bepaalt voorts dat de beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de  

tijdschriften Nederlands Tandartsenblad en Dentz ter bekendmaking zal  

worden aangeboden.

Aldus gegeven door:

mw. mr. K.M. Makkinga, voorzitter,

drs. R. Rowel, lid tandarts,

drs. P. de Haan, lid tandarts,

bijgestaan door mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris,

en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2010 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.


Tegen een eindbeslissingvan het RegionaalTuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

             binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         -        de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                  niet-ontvankelijk is verklaard;

         -        degene over wie is geklaagd;

         -        de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                  -         de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                            Den Haag,

maar te worden gezonden aan:

                  -         de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

                             te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

         -        de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

         -        een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                  is gericht;

         -        de gronden van het beroep;

         -        de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                  procureur of een andere gemachtigde.