ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0406 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2009/04

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0406
Datum uitspraak: 15-06-2010
Datum publicatie: 01-07-2010
Zaaknummer(s): T2009/04
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

 

Rep.nr. T 2009/04

15 juni 2010

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 19 juni 2009

binnengekomen klacht van:

M,

wonende te G,

klaagster,

advocaat: mr. M.L. Stroink-van Son,

tegen

P,

wonende te G,

tandarts,

verweerder,

BIG reg. nr:


1.Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 16 juni 2009, ingekomen op 19 juni 2009;

- het verweerschrift van 22 juli 2009, ingekomen op 23 juli 2009;

- de repliek van 11 september 2009, ingekomen op 17 september 2009;

- de dupliek van 16 oktober 2009, ingekomen op 21 oktober 2009;

- een brief van mr. Stroink van Son van 11 mei 2010, ingekomen op 12 mei 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2010.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1     

Klaagster had een zwak ondergebit. Om dit probleem te kunnen oplossen, koos zij voor zes implantaten met een vaste brug. De implantaten zouden worden aangebracht door de kaakchirurg/implantoloog B. Verweerder zou zorgen voor het vervaardigen van de vaste brug.

2.2     

Verweerder heeft klaagster bij brief van 13 februari 2008 voorafgaande aan de plaatsing een ‘begroting behandelingsplan’ doen toekomen. Daarbij behoorde een opgave van

R tandtechniek van dezelfde datum, waarin met betrekking tot de implantaten de prijs vermeld werd, alsmede de volgende gegevens over het merk en het type:

“7200 Astra fix. Rep. 4.0./3.5

7208 Astra TiDesign Abut 4.5 24229”.

2.3     

Na de operatie op 28 februari 2008, waarbij de implantaten in de onderkaak van klaagster waren aangebracht, ontving zij een nota van verweerder, gedateerd 25 maart 2008. In deze nota wordt voor techniek en materiaalkosten een bedrag van

€ 1258,96 opgevoerd. Dit bedrag correspondeert met een bijbehorende opgave aan verweerder van de kosten van de desbetreffende materialen. Deze materialen worden als volgt omschreven:                                                                                                      

Artikelnummer

Besteld   

Geleverd

Omschrijving

43610

2

2

VSM/DYNA Helix

schroefimplantaat

D 3.6/L 10 mm

43613 

2

2

VSM/DYNA Helix schroefimplantaat

D 3.6/L 13 mm

44210

1

1

VSM/DYNA Helix schroefimplantaat

D 4.2/ L 10 mm

44211

1

1

VSM/DYNA Helix schroefimplantaat

D 4.2/L 11,5 mm.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerder was ervan op de hoogte dat klaagster om levensbeschouwelijke redenen geen implantaten en een daarmee compatibele suprastructuur in haar kaak en mond wenste met gezondheidsonvriendelijke materialen, zoals aluminium en vanadium.

Toch heeft hij gekozen voor de hierboven omschreven schroefimplantaten die deze materialen wel bevatten en deze aan de kaakchirurg ter implantatie in de mond van klaagster verstrekt. Hij heeft aldus gehandeld in strijd met de wettelijke regel (artikel 7:450, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek) dat voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst de toestemming van de patiënt vereist is. Tevens heeft hij de regel van artikel 7: 453 van het Burgerlijk Wetboek miskend. Deze regel houdt in dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij in overeenstemming handelt met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.

4. Het verweer

4.1      

Verweerder brengt naar voren dat klaagster Zirconiumopbouwen wenste te krijgen als onderstructuur voor de suprastructuur, welke zou bestaan uit Zirconiumabutments en een brug van Zirconium met hierop veldspaatporselein.

Aan de wens van klaagster om metaalvrije implantaten geplaatst te krijgen, kon niet worden voldaan, omdat alle implantaten metalen bevatten. Klaagster is tevens uitgelegd dat een opbouw van puur porselein niet mogelijk was, omdat porselein gemakkelijk breekt en een metalen onderstructuur noodzakelijk is.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het college als volgt.

5.1      

Verweerder heeft tegenover de betwisting door klaagster voor het College niet aannemelijk gemaakt dat hij met klaagster afgesproken heeft dat andere materialen zouden worden gebruikt dan de materialen genoemd in de onder 2.2 genoemde stukken, waarover partijen het eerder, zoals verweerder niet heeft bestreden, eens waren geworden.

5.2      

Op de vraag van het College of hij een onderzoek heeft ingesteld naar de samenstelling van de uiteindelijk gebruikte materialen, in het licht van de levensbeschouwelijke bezwaren van klaagster, heeft verweerder ontkennend geantwoord.

Hij heeft klaagster met die samenstelling niet geconfronteerd en om de zojuist gegeven reden ook niet kunnen confronteren. Uit de gegevens in bijlage 2 bij het verweerschrift blijkt overigens dat de onder 2.2 vermelde materialen van een andere titaniumlegering zijn dan de genoemde VSM/DYNA Helix implantaten. Ten slotte geldt dat verweerder niet heeft betwist dat laatstgenoemde implantaten aluminium en vanadium bevatten.

In de reactie van de leverancier op de repliek van klaagster, die verweerder heeft gevoegd bij zijn dupliek, wordt dit zelfs bevestigd (gegevens over de chemische samenstelling en de mededeling dat deze componenten zorgen voor een grotere bestendigheid tegen corrosie en een grotere sterkte, alsmede voorkomen dat er vervorming optreedt).

5.3     

               De klacht treft doel. Verweerder heeft zo handelend onvoldoende oog gehad voor de levensbeschouwelijke bezwaren van klaagster, waarvan hij, zoals niet betwist vast staat, op de hoogte was. Hij heeft voorts, zoals blijkt uit productie 5 bij het klaagschrift (factuur van S van 4 maart 2008, gericht aan verweerder, onder verwijzing naar zijn onder van dezelfde datum), ten behoeve van klaagster andere materialen besteld dan waarvoor eerder in overleg gekozen was, zonder klaagster op de hoogte te stellen van het voornemen van deze afspraak af te wijken. Verweerder heeft voorts verzuimd klaagster in de gelegenheid te stellen om, op basis van een deugdelijke voorlichting over de te gebruiken andere materialen, uitdrukkelijk met de plaatsing van die materialen in te stemmen. Die voorlichting was zonder meer noodzakelijk, gezien de eerdere afspraak en de discussie die daaraan ten grondslag had gelegen, onder meer naar aanleiding van de levensbeschouwing van klaagster. Klaagster heeft terecht aangevoerd dat verweerder met zijn handelen en nalaten de door haar genoemde wettelijke bepalingen heeft geschonden.


5.4      

Hetgeen klaagster en verweerder verder nog naar voren hebben gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.


6. Slotsom

Het handelen en nalaten van verweerder moeten hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. Het College is van oordeel dat met een waarschuwing moet worden volstaan. Uit een oogpunt van algemeen belang zal het College de publicatie van deze uitspraak bevorderen.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

waarschuwt verweerder.

Bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nederlands Tandartsenblad en Dentz zal worden aangeboden met het verzoek tot publicatie.

Aldus gegeven door:

mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

drs. P. de Haan, lid-tandarts,

drs. R. Rowel, lid-tandarts,

bijgestaan door mw. Mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2010 door de voorzitter in tegenwoordigheid van mw.mr. H.D. de Groot als secretaris.


Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

            binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         - de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                        niet-ontvankelijk is verklaard;

                     - degene over wie is geklaagd;

                     - de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

                     - de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                        Den Haag,

                        maar te worden gezonden aan:

                                  - de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

                    - de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

                     - een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                        is gericht;

                     - de gronden van het beroep;

                     - de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                        procureur of een andere gemachtigde.