ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2008/73

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0128
Datum uitspraak: 16-02-2010
Datum publicatie: 11-03-2010
Zaaknummer(s): G2008/73
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
  • Gegrond, geen maatregel
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: null

Rep.nr.  G2008/73

                                                REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE

                                                GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 26 november 2008

bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen binnengekomen klacht van:

                                                A

                                                en

                                                B

                                                beide wonende te C

                                                klagers,

                                                tegen

                                               D,

                                               kinderarts,

                                               werkzaam te C

                                               verweerster,

                                               verder te noemen: verweerster dan wel de kinderarts,

                                               BIG reg. nr.:                                         

1.      Verloop van de procedure

         Het College verwijst naar zijn uitspraak van 8 februari 2010 en volhoudt daarin,

         met dien verstande dat in het dictum in plaats van 15 januari 2010 moet worden

gelezen 15 februari 2010. Bij brief van 9 februari 2010 heeft B laten weten dat zij ook als klager moet worden aangemerkt.

2.      Vaststaande feiten

         Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

         die tussen partijen als niet- of onvoldoende betwist vaststaan. 

1.      Klagers echtgenote, hierna mede te noemen de moeder, is op 4 april 2007 bevallen van een zoon, E. In juni 2007 is door de huisarts en de consultatiebureauarts vastgesteld dat E leed aan koemelkallergie. In verband met het geven van  borstvoeding heeft de moeder, intensief begeleid door een diëtiste, een koemelkarm dieet gevolgd.

2.      De moeder raakte geestelijk en lichamelijk zeer vermoeid door het volgen van het dieet. Bij de ouders bestond de angst dat door de chronische vermoeidheid van de moeder, evenals in 1999 na de bevalling van de oudste zoon, zich bij haar een postnatale depressie zou ontwikkelen.

3.      De ouders hebben vervolgens geprobeerd de borstvoeding te vervangen door kunstvoeding, te weten Pepti en Nutramigen. E reageerde hierop met ernstig braken, huiduitslag, diarree en krijsend huilen.

4.      Na bespreking van deze klachten met de consultatiebureauarts, de huisarts en de diëtiste zijn de ouders door de huisarts voor een spoedconsult doorverwezen naar verweerster. De verwijsbrief luidt: “Patiënt wordt naar U verwezen in verband met KEA  Spugen op Pepti en Nutramigen.”Moeder wil borstvoeding afbouwen. Vraagstelling: Komt E in aanmerking voor supergefragmenteerde voeding? Graag uw oordeel”.

5.      Op 27 september 2007 bezochten de ouders met E de Polikliniek Kindergeneeskunde van het Ziekenhuis te C. Daar is E door een co-assistent lichamelijk onderzocht. Vervolgens hebben de ouders met de kinderarts gesproken.

3.      De klacht

   3.1    De klacht bestaat uit een aantal onderdelen. Ter zitting heeft klager te kennen  

gegeven zijn klacht op het punt van het, zonder toestemming van de ouders, verrichte onderzoek van E door een co-assistent in te trekken. Dit onderdeel behoeft derhalve geen nadere behandeling. Het College zal evenmin ingaan op de door klager in het beroepsschrift gesuggereerde manipulatie met het medisch dossier, nu klager ter zitting heeft aangegeven dat het feit dat de notitie van verweerster in het dossier exact een weekend na de door hem ingediende klacht is opgesteld ook op toeval kan berusten en dat hij daar verder geen belang meer aan toekent.

Voor het overige komt de klacht er in de kern genomen op neer dat er sprake is geweest van een zeer gebrekkige communicatie en van een zowel diagnostisch als intermenselijk gezien mislukt consult.

3.2    Klager heeft zijn klacht als volgt onderbouwd.  Het vooronderzoek door de co- assistent was niet volledig. Slechts de actuele toestand van E werd besproken. De sociale context, met name de toestand van de moeder bleef buiten beschouwing. Een tractus anamnese of sociale anamnese is niet verricht. Klager heeft meermalen getracht aan te geven dat er meer factoren een rol speelden, maar kreeg geen kans om daarop in te gaan en om duidelijk te maken waarom het belangrijk was om een alternatief voor de borstvoeding te vinden.

3.3                De kinderarts heeft na het vooronderzoek door de co-assistent niet meer dan een paar minuten met de ouders gesproken. Zij deelde mee de onderzoeksgegevens met de co-assistent te hebben besproken en op basis daarvan tot de conclusie te komen dat het beter was met de borstvoeding door te gaan. Toen klager naar voren wilde brengen dat het niet alleen om de gezondheidstoestand van E ging, maar vooral ook om de gezondheid van de moeder heeft verweerster aangegeven daarmee niets te kunnen en te willen. Na het aanhoren van deze conclusie stortte de moeder volledig in. Verweerster reageerde hier niet op, ook niet toen klager opnieuw aangaf dat er meer aan de hand was dan “slechts een koemelkallergie.” Zij deelde mee dat “we (de ouders) het hiermee moesten doen ” en dat ze niet van plan was af te wijken van het protocol. Klager heeft nooit meer iets gehoord van de kinderarts.

4.      Het verweer

4.1    Het verweer van de kinderarts luidt- zakelijk weergegeven- als volgt. Vanuit de     

vraagstelling van de huisarts in de verwijsbrief ging het bij het consult niet om het stellen van een diagnose, maar om een advies ten aanzien van de voeding van E. Het consult was niet gericht op de moeder van E. Uit het medisch dossier blijkt dat er vragen zijn gesteld betreffende de speciële anamnese, de  tractusanamnese en de sociale achtergrond. Een uitgebreider onderzoek dan hetgeen is vermeld in de decursus van 28 september 2007 heeft verweerster niet nodig geacht. Na bespreking met de co-assistent en een korte interactie met de ouders heeft zij geconstateerd dat zij voldoende was geïnformeerd om de vraag van de huisarts ten aanzien van de voeding voor E voldoende te kunnen beantwoorden. Verweerster heeft wel gemerkt dat klager en zijn echtgenote teleurgesteld waren in het advies en zij heeft om die reden getracht dezelfde dag nog contact op te nemen met de huisarts, die zij echter niet meer heeft kunnen bereiken.

4.2    Medisch gezien heeft verweerster geen fouten gemaakt. Bij een koemelkeiwit-

         allergie is het voedingsadvies koemelkvrije voeding te geven. Dat kan door

middel van borstvoeding, eventueel aangevuld met een koemelkvrij dieet van de moeder. Indien er geen borstvoeding wordt gegeven zijn er koemelkvrije kunstvoedingen. Bij een verandering van de voeding naar een koemelkvrije

kunstvoeding geeft de landelijke standaard voedselallergie bij zuigelingen aan  om koemelk gedurende vier weken te elimineren. Koemelkvrije kunstvoedingen die worden aangeraden volgens de Landelijke Standaard Voedsel allergie bij zuigelingen zijn Nutrilon Pepti of Nutramigen. Dit zijn niet-supergefragmenteerde voedingen. Volgens de Landelijke Standaard is er alleen een indicatie voor supergefragmenteerde voeding als er sprake is van een zodanig ernstige darmbeschadiging dat de darmen werkelijk niets meer opnemen behalve kleine stukjes aminozuren. In het onderhavige geval was de periode van eliminatie te kort en was er gelet op de  goede groei en gezondheid van E geen indicatie voor het geven van supergefragmenteerde voeding.

5.      De beoordeling

5.2        Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3        Het College is gelet op de overgelegde decursus van 28 september 2007, van

    oordeel dat het klachtonderdeel omtrent de gebrekkig afgenomen anamnese geen

    doel treft.

5.4        Voorzover er wordt geklaagd over een volledig mislukte diagnose begrijpt het

    Collge dat deze klacht betrekking heeft op een verkeerde diagnose van

    de problemen van klagers echtgenote. Het College zal hierop nader ingaan. De

    diagnose omtrent E, als door de huisarts en de consultatiebureauarts gesteld,

    is door geen van beide partijen weersproken.

5.5      Het  College is van oordeel dat de kinderarts met het advies om door te gaan

    met de borstvoeding dan wel Nutramigen gedurende een langere periode te  

    proberen, strikt medisch gezien met betrekking tot E geen onjuist advies

  heeft gegeven. Het College sluit niet uit dat een kinderarts met meer ervaring

  dan verweerster - die immers pas sinds een maand als zodanig werkzaam was   

  -  het protocol terzake iets minder strak zou hebben toegepast, maar dit

  betekent nog niet dat verweerster met haar advies een professionele norm heeft

  geschonden. Ook op dit onderdeel dient de klacht te worden verworpen.

5.6    Het College komt thans toe aan de kwestie die, naar het begrijpt, door klager als

          meest klemmend wordt ervaren, te weten de bejegening van klager en zijn

          echtgenote door de kinderarts.

5.7        Het College merkt op dat verweerster zich in de stukken en ter zitting bij

    voortduring op het standpunt stelt dat haar door de huisarts uitsluitend de vraag

    is voorgelegd naar een voedingsadvies voor E. Die vraag heeft zij volgens

    haar op juiste wijze beantwoord en daarmee heeft zij in haar visie mogen  

    volstaan. Het College is echter - nog daargelaten de vraag of in de verwijsbrief

    van de huisarts daadwerkelijk sprake is van een beperking als door verweerster

    aangegeven; de zin “Moeder wil borstvoeding afbouwen” kan toch niet anders

    dan op de moeder slaan - van oordeel dat dit standpunt blijk geeft van een te

    beperkte visie op het onderhavige probleem. Het ligt immers in de rede om bij een

  consult aangaande de voeding van een zuigeling met koemelkallergie de

  gesteldheid van de moeder  mede in beschouwing te nemen, gezien het geven van

    borstvoeding door de moeder. Ongeacht of de  verwijsbrief dit met zoveel

    woorden vermeldt, is het College van oordeel dat het, nu - als onvoldoende

    gemotiveerd weersproken - vaststaat dat klager en zijn echtgenote nadrukkelijk

    hebben getracht andere aspecten dan de gezondheidstoestand van E

    aan de orde te stellen, in de onderhavige situatie op de weg van de kinderarts had

    gelegen ook aandacht aan de situatie van de moeder te besteden. Aan het verweer

    van de kinderarts dat zij daartoe niet meer in de gelegenheid is geweest omdat de

    ouders boos zijn weggelopen, gaat het College voorbij, nu klager heeft gesteld pas

    aan het einde en niet tijdens het consult te zijn vertrokken hetgeen door

    verweerster onvoldoende gemotiveerd is weersproken.

5.8        Het College betreurt het dat er na afloop van het consult geen contact meer is

    geweest tussen partijen. Verweerster heeft gesteld contact met de huisarts te

    hebben gehad, maar naar het oordeel van het College was het beter geweest als

    de kinderarts de ouders zelf had benaderd om de gang van zaken te bespreken.

    Dit had, naar klager ook heeft aangegeven, de kou uit de lucht kunnen halen.

5.9      Al met al komt uit de stukken en het verhandelde ter zitting  het beeld naar   

    voren van een  ongelukkig verlopen consult.  Het College is van oordeel is dat

    een goede communicatie essentieel is in het contact tussen arts en patiënt/cliënt

    en als zodanig bij een professionele beroepsuitoefening past.  In dit geval acht

    het College de communicatie zodanig gebrekkig dat daarmee de tuchtrechtelijke

    norm is overschreden.

5.10    Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt ertoe dat de

    klacht op één onderdeel gegrond is en op alle andere onderdelen ongegrond.

5.11    Het College ziet aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel wat

    betreft het gegrond bevonden klachtonderdeel. Het College heeft ter zitting de

    indruk gekregen dat verweerster, toentertijd een nog      maar pas begonnen

    kinderarts, de gang van zaken tijdens het consult zelf ook minder gelukkig acht en

    dat zij van deze ervaring heeft geleerd. Bij die stand van zaken is een

    waarschuwing niet zinvol en voor verweerder onnodig belastend.

6        Beslissing

      Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

       Verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op de    

       bejegening van en de communicatie met klagers, doch ziet af van het opleggen

       van een maatregel;

      Verklaart de klachtonderdelen overigens ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mw. E.van Pinxteren-Nagler, lid-geneeskundige,

dr. C. Halma, lid geneeskundige,

R. van de Eijk, lid geneeskundige,

mw. mr. K.M. Makkinga, lid-jurist,

bijgestaan door mevr. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris,

en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2010 door de mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris mw. mr. J. Wiersma – Veenhoven, secretaris.

Tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan

           binnen 6 (ZES) weken na de dag van VERZENDING

van het afschrift van de beslissing schriftelijk beroep worden ingesteld door:

         -        de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij

                  niet-ontvankelijk is verklaard;

         -        degene over wie is geklaagd;

         -        de hoofdinspecteur en de regionaal inspecteur van het Staatstoezicht

op de Volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het beroepschrift moet binnen de termijn van 6 weken na de dag van VERZENDING

van de beslissing op het secretariaat van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen zijn ONTVANGEN.

Het beroepschrift dient te zijn gericht aan:

         -        de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

                            Den Haag,

maar te worden gezonden aan:

         -        de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

                  te Groningen, Postbus 11144, 9700 CC  GRONINGEN,

die voor doorzending van de stukken naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag zorgdraagt.

Het beroepschrift dient te bevatten:

         -        de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

         -        een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep

                  is gericht;

         -        de gronden van het beroep;

         -        de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of

                  procureur of een andere gemachtigde.