ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0779 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1018b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0779
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 21-12-2010
Zaaknummer(s): 1018b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerster dat zij zonder mededeling vooraf aan klagers een zorgmelding over hun dochter heeft gedaan bij Bureau Jeugdzorg. Het college is van oordeel dat klagers vooraf van het voornemen een zorgmelding te doen in kennis hadden moeten worden gesteld. Geen reden aangevoerd waarom in kennisstelling achterwege kon worden gelaten. Gegrond. Waarschuwing.  

Uitspraak: 21 december 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op  3 februari 2010 binnengekomen klacht van:

A en C

wonende te D

klagers

tegen:

E

psychotherapeut

werkzaam te D

wonende te F

verweerster

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvullingen daarop

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         een brief van 25 juli 2010 met bijlage van klagers

-          een reactie van 2 augustus 2010 daarop van verweerster

-         een brief van 17 oktober 2010 met bijlage van klagers

-         een brief van 21 oktober 2010 van verweerster

-         het zorgdossier van de cliënte.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het

vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De onderhavige klachten zijn ter openbare zitting van 10 november 2010 gezamenlijk behandeld met de klachten in de samenhangende zaak met nummer 1018a. In de samenhangende zaak treden dezelfde klagers op. 

Partijen waren aanwezig; klagers vergezeld van hun gemachtigde.

Verweerster heeft verzocht de zitting met gesloten deuren te doen plaatsvinden. Na beraad heeft het college dit verzoek afgewezen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klagers zijn de ouders van G, geboren  in 1999, en van een oudere dochter H, geboren in 1994.  De onderhavige klachten betreffen G. G is dyslectisch. Daarnaast is de diagnose dysthyme stoornis gesteld.

Klagers hebben zich gewend tot I, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (hierna: de instelling), omdat klagers zich zorgen maakten over de ontwikkeling van de kinderen. Verweerster werkt bij de instelling en maakt deel uit van een multidisciplinair overleg (hierna: MDO) waarin de situatie van G en het gezin herhaaldelijk is besproken.

In 2008 is H in behandeling genomen. Door klaagster is toen ter sprake gebracht dat ze zich zorgen maakte om G. Klaagster is gewezen op een externe kinderpsychiater, omdat er voor de kinderpsychiater bij de instelling aanzienlijke wachtlijsten waren. G is vervolgens gezien door een externe kinderpsychiater. Deze arts heeft de diagnose dysthyme stoornis gesteld. Door zijn vertrek naar het buitenland kon de behandeling niet meer worden voortgezet.

Daarna is G aangemeld bij de instelling. Blijkens het overgelegde dossier heeft een eerste screeningsgesprek door verweerster plaatsgehad op 17 februari 2009 en is op 10 maart 2009 door een teamgenote uit het MDO met de intake en de verdere behandeling begonnen.  Nadat klagers op 25 september 2009 een klacht tegen de teamgenote hadden ingesteld, heeft de teamgenote in het MDO de verdere behandeling overgedragen aan verweerster. Verweerster heeft klagers meermalen voor een gesprek uitgenodigd. Klagers zijn daar niet op ingegaan. Het is er niet van gekomen klagers erover in te lichten dat binnen het multidisciplinair overleg  op 19 november 2010 besloten was tot het doen van een zogenoemde “kindmelding” of “zorgmelding” met betrekking tot G bij het Bureau Jeugdzorg (BJZ). De teamgenote  heeft de zorgmelding geschreven.  Verweerster heeft de inhoud mede bekeken en heeft de melding mede ondertekend. De melding is op 8 december 2009 aan de huisarts, de ouders en aan BJZ gestuurd.

In de zorgmelding is onder meer vermeld: “Als staf besloten wij dat differentiaaldiagnostiek ambulant niet meer mogelijk was: wij hebben toen besloten tot een residentiële observatieperiode van drie maanden.”

BJZ heeft met de ouders en met de school gesproken.  Op school is in aanwezigheid van klagers gesproken met de intern begeleidster, de ambulant begeleidster, de leerkracht en de maatschappelijk werkster. In een brief van 2 februari 2010 van BJZ aan klagers schrijft BJZ: “(…) Na intern overleg is besloten door Bureau Jeugdzorg om het dossier te sluiten. Bureau Jeugdzorg heeft daarnaast het besluit genomen om de signaalfunctie bij ouders, school en de heer B, kinderpsychiater, te leggen. Dit betekent dat indien er zorgelijke signalen zijn, deze gemeld dienen te worden bij Bureau Jeugdzorg.”

Door klagers is een brief d.d. 28 juni 2010 van kinder- en jeugdpsychiater B aan de huisarts van klagers overgelegd. In de brief is onder meer vermeld: “(…) We hebben te maken met een dysthyme stoornis in remissie bij een verlegen gemiddeld intelligent meisje, met een ernstige vorm van dyslexie. Het is een meisje die encopresisklachten laat zien, en ook last heeft van driftbuien (alleen thuis bij moeder). Moeder is bekend met depressieve klachten. (…) Er zijn dus wel wat problemen rond G, maar dat is meer in de persoonlijkheidssfeer. Het is een wat kwetsbaar meisje, die in het gezin op haar tenen zal moeten lopen intellectueel. Ik heb de ouders hier nog eens nadrukkelijk op gewezen. Mijns inziens is de zorgmelding door (…) niet invoelbaar. (…)”.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers hebben de volgende klacht:

Zonder aan klagers iets mee te delen, is door verweersters een zorgmelding over G gedaan bij het Bureau Jeugdzorg.

Na een onverkwikkelijk gesprek daarover op straat tussen klaagster en de teamgenote, waarbij onder meer ter sprake kwam dat G drie maanden ter observatie zou moeten worden opgenomen, hebben klagers de contacten met de instelling verbroken. Klaagster heeft een klacht tegen de teamgenote ingediend bij de instelling. Daarna is zonder dat klagers het wisten door verweerster een zorgmelding over G gedaan bij BJZ. Dit is geheel onterecht gebeurd. Klagers zijn er erg door geraakt. Na een onderzoek waar de school bij betrokken is geweest, is door BJZ het dossier gesloten. Met G gaat het inmiddels goed.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster zag zich genoodzaakt de verantwoordelijkheid te nemen wegens de grote zorg voor G. In het MDO is op 19 november 2009 definitief besloten om een zorgmelding te doen. Er is geen kans geweest dit met de ouders te bespreken, want zij hebben niet meer op eerdere uitnodigingen - vanwege de klacht tegen de teamgenote gedaan door verweerster - gereageerd. Verweerster voelde zich medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van G, maar had geen zicht op enige voortgang van de behandeling. Een van de mogelijkheden zou een observatie van drie maanden zijn voor G. In het MDO is besloten tot een observatie van drie maanden; dit is ook zo in de zorgmelding vermeld. De teamgenote heeft de zorgmelding geschreven, omdat zij informatie uit de eerste hand had; verweerster heeft er zich geheel achter geschaard.

5. De overwegingen van het college

Nadat zij een klacht tegen de teamgenote hadden ingesteld, hebben klagers de contacten met de instelling verbroken. De teamgenote heeft in het MDO de zorg voor G overgedragen aan verweerster. Vervolgens heeft verweerster pogingen gedaan via brieven en/of e-mail weer met klagers in gesprek te komen. Klagers zijn daar niet op ingegaan. Aan klagers is bij die uitnodigingen tot gesprek niet meegedeeld dat een zorgmelding bij BJZ werd overwogen. Toen niets van klagers werd vernomen, heeft het MDO besloten een zorgmelding te doen uitgaan. Het college houdt verweerster daarvoor medeverantwoordelijk. Klagers voeren terecht aan dat zij - tenminste -  vooraf van het voornemen in kennis hadden moeten worden gesteld. Door verweerster is geen enkele reden aangevoerd waarom die in kennisstelling achterwege kon worden gelaten. De klacht is gegrond.

Het college acht het passend aan verweerster de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond en legt verweerster terzake de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. R.J. Takens, drs. L. de Nobel en jhr. drs. A.M. van Nispen tot Pannerden als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010 in aanwezigheid van de secretaris