ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0737 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09241

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0737
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 09241
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, oogarts, een kunstfout te hebben gemaakt bij een staaroperatie en voorts onvoldoende nazorg te hebben verleend. Zij heeft hoofdpijn, branderige ogen en last van schitteringen. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft geen aanleiding aan te nemen dat de operatie niet correct is uitgevoerd. Een gedisloceerd pootje en een (lichte) decentralisatie van de lens zijn niet te herleiden tot een verwijtbaar handelen van verweerder en de klachten zijn van daaruit ook niet te verklaren. De klacht is ongegrond.    

Uitspraak: 7 december 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 december 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mr. E.H.C.K. Reijans te Echt

tegen:

C

oogarts

werkzaam te D

verweerder

gemachtigde mw. mr. W.R. Kastelein te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         medisch dossier

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 27 oktober 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster, geboren op 9 november 1964, heeft in 2006 met goed gevolg een operatie door verweerder ondergaan aan het rechteroog wegens staar. Zij heeft ook last aan het linkeroog gekregen. Op 18 december 2008 is zij aan dat oog wegens staar geopereerd door verweerder. Tijdens die operatie is bij klaagster een lens geplaatst. Klaagster heeft hierna klachten ondervonden, zoals hoofdpijn, een drukkend gevoel als zij zich beweegt en het zien van schitteringen. Op 22 december 2008, 3 februari 2009 en 6 april 2009 hebben nacontroles plaatsgevonden.

Op 23 april 2009 heeft klaagster oogarts E geconsulteerd voor een second opinion in verband met de klachten. In een brief van 31  juli 2009 aan oogarts F (in de brief is kennelijk per abuis achter die naam vermeld ‘huisarts’), werkzaam in het G Ziekenhuis te H, schrijft oogarts E onder meer: “In het linker oog is de IOL licht gedecentreerd en ligt het optiek juist voor de rhexis”.

Op 24 augustus 2009 heeft klaagster de polikliniek van oogarts I bezocht. Op 9 september 2009 heeft een tweede bezoek plaatsgevonden. Hij heeft geconstateerd dat de linker kunstlens iets naar beneden is afgezakt, dat die zich iets teveel aan de neuskant bevindt, dat hij aan de onderzijde iets naar voren is gekanteld en daardoor te dicht bij de iris komt, en dat alles erop wijst dat de onderste ‘poot’ van de lens vóór het voorste lenskapsel is terechtgekomen in plaats van erachter. Oogarts I heeft met toestemming van de echtgenoot van klaagster contact opgenomen met verweerder. In zijn brief van 7 september 2009 aan de raadsman van klaagster schrijft hij dat verweerder bij  de operatie niets bijzonders heeft gemerkt, dat hij verweerder al twintig jaar kent en dat die volgens hem zijn vak goed verstaat. In de brief merkt oogarts I ook op dat ook bij door hem zelf uitgevoerde operaties de complicatie met de pootjes van de lens al minsten tientallen malen moet zijn opgetreden.

De door klaagster geconsulteerde oogarts J te K (B) heeft een zeer beperkte decentratie naar temporaal toe geconstateerd, “wellicht t.g.v. de anterieure positie van de inferieure poot van de kunstlens”, zoals zij schrijft in de brief van 16 oktober 2009. Deze arts schrijft dat zij de hoofdpijn niet kan verklaren vanuit de lichte decentratie van de lens. Zij raadt in haar brief een heroperatie af vanwege mogelijke complicaties.

Klaagster heeft zich tot Medisch Adviesbureau L te M gewend, dat een rapport gedateerd 14 januari 2010 heeft opgesteld. Het rapport stelt dat vragen te stellen zijn over de nazorg en over de volledigheid van het operatieverslag.

Op 22 februari 2010 heeft de partner van klaagster aangifte gedaan bij de politie van toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door verweerder bij klaagster door de onjuiste plaatsing van de lens en het niet verlenen van adequate nazorg.

Klaagster heeft zich inmiddels tot een oogarts van het N in M gewend. Klaagster heeft na de operatie van 18 december 2008 haar werk als heftruckchauffeur niet meer kunnen uitoefenen.   

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster stelt dat verweerder als zorgverlener onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij verwijt verweerder:

- een kunstfout te hebben gemaakt bij de staaroperatie op 18 december 2008;

- onvoldoende nazorg te hebben verleend; door niet adequaat op de veelal telefonisch geuite klachten te reageren, heeft verweerder niet gezien dat het pootje niet goed zat en  is er zoveel tijd verlopen dat een heroperatie niet meer mogelijk was.

Ze lijdt aan hoofdpijn, ondervindt een drukkend gevoel achter het hoofd en een branderig gevoel in het oog, en ziet schitteringen. Zij is volledig arbeidsongeschikt geraakt door de klachten na de operatie. Ze heeft regelmatig ’s ochtends als ze wakker wordt al hoofdpijn. Ook is er dikwijls het gevoel dat iets de oogbol naar buiten wil drukken. Hoofdpijnvrije momenten zijn er ’s avonds. De voorgeschreven oogdruppels kon ze maar kort gebruiken; ze maakten haar ogen branderig. Klaagster kon de heftruck niet meer bedienen omdat, als ze omhoog keek in lampen die aan waren, de schittering haar verblindde. Een zonnebril bracht geen uitkomst. Met een zonnebril waren de aanduidingen op de verpakkingen niet meer te lezen. Het zicht dat klaagster nu heeft, is niet veel. Klaagster doet boodschappen onder begeleiding.

4. Het standpunt van verweerder

In november 2008 bleek bij onderzoek dat de visus van het linkeroog van klaagster 0.2 (20%) was. Er is besloten tot een staaroperatie. Tijdens de ingreep op 18 december 2008 is een lens geplaatst. De ingreep verliep zonder complicaties. Tijdens de operatie is noch hem noch de ok-assistent iets bijzonders gebleken. Volgens de door klaagster geraadpleegde artsen zou het gaan om het ‘onderste’ pootje dat vóór het lenskapsel terecht zou zijn gekomen in plaats van erachter. Er is een opvouwbare lens geplaatst. Het onderste pootje ontvouwt zich het gemakkelijkst. Tijdens de operatie is niet geconstateerd dat dat pootje van de lens niet goed in de kapselzak zou zijn geplaatst. Juist het onderste pootje is goed te zien. Als daar iets bijzonders zou zijn gebeurd, zou dat in het operatieverslag zijn opgenomen. Bij de controle op 22 december 2008 uitte klaagster geen  klachten. Het oog zag er rustig uit. De visus bedroeg zonder correctie 70%. Bij een tweede controle, op 3 februari 2009, die werd uitgevoerd door een technisch oogheelkundig assistent (TOA), bedroeg de gezichtsscherpte links zonder correctie 0.9 (90%), met een geringe myope correctie was dit 100%. Tijdens dit consult gaf klaagster aan dat zij last had van lichtinval en dat het was alsof ze tegen de lensrand aankeek. Na mondeling overleg met de TOA heeft verweerder aangeraden een zonnebril te dragen. Hierna heeft klaagster nog telefonisch contact gehad met de TOA. In overleg met verweerder is klaagster geadviseerd terug te komen als de klachten langer dan een maand zouden aanhouden. Ook zijn pupilvernauwende druppels voorgeschreven om de klachten van schittering te verminderen. Op 6 april 2009 is klaagster op het spreekuur van verweerder geweest. Klaagster vertelde last te hebben van zonlicht en branderige ogen. Een zonnebril bleek niet te werken. Bij onderzoek was de visus 100% en met geringe myope correctie 120%. Bij spleetlamponderzoek was het oog geheel rustig. De conjunctiva waren blank, de comea was helder en gaaf en er was sprake van een rustige voorste oogkamer bij een heldere pseudophakie. De pupil was geheel rond en centraal en bedekte fraai het optiek. Verweerder had geen reden voor verder onderzoek. Verweerder kon de strooilicht sensaties niet verklaren en kon ook het gevoel van branderigheid niet objectiveren. Verweerder heeft in het geheel niet gedacht aan een niet in het kapsel geplaatst pootje. Hij heeft daarom bij de nacontroles een expectatief beleid voorgesteld. Als verweerder zou hebben gezien dat het pootje vóór het lenskapsel zat, zou hij dat hebben besproken. Hij zou zelf in zo’n situatie niets aan het oog doen. Tot de aansprakelijkstelling op 22 mei 2009 heeft verweerder niets meer van klaagster vernomen.

5. De overwegingen van het college

Het college heeft geen aanleiding aan te nemen dat de operatie op 18 december 2008 niet op juiste wijze zou zijn uitgevoerd. Mogelijk is het onderste pootje van de lens niet in de kapselzak terechtgekomen, maar dat wil niet zeggen dat verweerder bij de operatie een tuchtrechtelijk verwijtbare fout heeft gemaakt. Noch uit het verslag dat verweerder heeft gegeven van het verloop van de operatie, noch uit opmerkingen gemaakt door klaagster ingeschakelde artsen, is op te maken dat fouten gemaakt zouden zijn bij de operatie. Het college merkt daarbij op dat een 100%  resultaat bij operaties als de onderhavige  niet gegarandeerd kan worden. Onzekere factoren, zoals bijvoorbeeld het ontvouwen van de lens, de conditie van het oog tijdens de operatie en de constitutie van de patiënt, kunnen, hoe zorgvuldig de operateur ook te werk gaat, een eigen rol spelen. De operatie heeft de visus van klaagster aanmerkelijk verbeterd. De lens zit ook goed vast. De geconstateerde – lichte - decentratie is naar het oordeel van het college niet te herleiden tot een verwijtbaar handelen van verweerder. De klacht van klaagster dat door verweerder een kunstfout is gemaakt, slaagt derhalve niet.

Klaagster stelt voorts dat verweerder is tekort geschoten  in de verleende nazorg. Ook hierin volgt het college klaagster niet. Op het spreekuur van 22 december 2008 zijn geen klachten  geuit. Op latere klachten over schitteringen – klachten die kunnen voorkomen bij de ondergane operatie - heeft verweerder gereageerd met het advies een zonnebril te dragen en heeft hij pupilvernauwende druppels voorgeschreven. Dit acht het college een gangbare reactie. Hoofdpijnklachten heeft klaagster jegens verweerder niet geuit. Op 6 april 2009 heeft verweerder na onderzoek van het oog bij klaagster niets bijzonders geconstateerd; de geuite klachten van last van zonlicht en een branderig gevoel kon hij niet verklaren. Het college acht het niet onjuist dat hij het nog even wilde aanzien en dat hij klaagster heeft aangeraden bij blijvende klachten terug te komen. Het college acht het ook begrijpelijk dat verweerder toen niet aan een gedisloceerd pootje heeft gedacht. Ook de later door klaagster geconsulteerde oogartsen, zoals hiervoor in 2. vermeld, hebben de ernstige hoofdpijnklachten van klaagster niet kunnen verklaren vanuit een gedisloceerd pootje en een (lichte) decentralisatie van de lens.

Het voorgaande leidt ertoe dat de klachten zullen worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klachten af.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, G.G.M. Essed, H.L. de Boer en M. Rol als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

7 december 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter