ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0680 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0907

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0680
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 22-11-2010
Zaaknummer(s): 0907
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder onvoldoende onderzoek vóór het plaatsen van de implantaten, onvoldoende informatie over de risico’s en alternatieven en onvoldoende informed consent, foute indicatiestelling, een onzorgvuldige en onvakkundige behandeling, onvoldoende nazorg en onvoldoende informatie over de benodigde gebitshygiëne. Verweerder heeft gemotiveerd verweerder gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder voor het plaatsen van de implantaten niet had mogen volstaan met een orale inspectie. Er was aanleiding tot gerede twijfel over de gezondheid van het restgebit. Gegrond. Verweerder heeft een begroting gemaakt. Verweerder had ook een behandelplan moeten maken en deze samen met de mogelijke risico’s en alternatieven moeten bespreken. Gegrond. Overig ongegrond. Het college houdt geen rekening met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder nu de eerdere veroordelingen dateren van na de periode waarop de onderhavige klacht betrekking heeft.    

Uitspraak: 16 november 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 januari 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mw. mr. N.C. Quindt te Kerkrade

tegen:

C

tandarts

werkzaam en wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. A.J.G. Bisscheroux te Kerkrade

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         proces-verbaal van de mondelinge behandeling door het college op 26 maart 2010

-         een brief d.d. 26 april 2010, met bijlagen, van mr. Bisscheroux

-         een brief d.d. 6 mei 2010, met bijlagen, van mr. Quindt

-         een brief d.d. 19 juli 2010, met bijlagen, van mr. Bisscheroux

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het

vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 7 oktober 2010 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens klaagster, die met kennisgeving afwezig was, was haar gemachtigde aanwezig. Beide gemachtigden hebben een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster kwam voor het eerst bij verweerder op 2 augustus 1999 vanwege de slechte toestand van haar gebit. Verweerder heeft toen een oraal onderzoek gedaan en een röntgenfoto van haar gebit gemaakt. Een tweede bezoek had plaats op 8 september 1999. Daarbij heeft verweerder een kweek gemaakt en opgestuurd, met verzoek om een diagnose-rapportage. Naar aanleiding van deze rapportage, waarin de diagnose P. gingivalis-geassocieerde adulte parodontitis werd gesteld en onder meer werd vermeld dat het mondhygiëneniveau moest worden verbeterd, heeft verweerder klaagster doorgestuurd naar een collega die in hetzelfde pand van hem ruimte huurde, voor een parodontologische behandeling. Deze parodontoloog heeft klaagster behandeld vanaf begin december 1999 tot omstreeks maart 2000, waarvoor hij klaagster heeft gefactureerd. Voorts heeft hij klaagster een begroting verstrekt d.d. 24 maart 2000 voor het plaatsen van implantaten, inclusief techniekkosten, van 14.562 gulden. Voor het plaatsen van deze implantaten heeft hij klaagster weer terugverwezen naar verweerder. Met verweerder sprak klaagster af dat hij drie implantaten zou plaatsen, hetgeen verweerder op 28 april 2000 heeft gedaan. Daarna heeft verweerder, op dezelfde dag, nog röntgenfoto’s gemaakt. Vervolgens heeft verweerder op 26 juli 2000 op de implantaten en op drie natuurlijke pijlers een brugconstructie geplaatst en, ten slotte, op 22 augustus 2000 en op 12 februari 2001 nog twee controles gedaan. Klaagster heeft zich vervolgens, nadat zij klachten kreeg, tot een andere tandarts gewend.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

1. onvoldoende onderzoek, controle en voorbereiding alvorens over te gaan tot het plaatsen van de implantaten

2. onvoldoende informatie over de risico’s en alternatieven van de ingreep en onvoldoende informed consent

3. foute indicatiestelling en onvolkomenheden in de uitvoering van de behandeling, die onzorgvuldig en onvakkundig was.

4. onvoldoende nazorg

5. onvoldoende informatie over de benodigde gebitshygiëne

6. onterecht in rekening gebrachte behandelingen (ter zitting ingetrokken).

Klaagster verwijst voor de gegrondheid van haar klachten naar de inhoud van diverse deskundigenoordelen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder was jegens klaagster in het kader van de tussen hen gesloten behandelingsovereenkomst verplicht tot behoorlijke voor- en nazorg in verband met de overeengekomen implantatie c.a. De parodontologische zorg was primair de verantwoordelijkheid voor de parodontoloog. Verweerder is van mening dat hij de juiste aandacht heeft besteed aan het gebit van klaagster en dat de parodontitis, voor zover hij kon overzien en hij dat in zijn macht had, adequaat is behandeld. Voorafgaand aan iedere ingreep heeft overleg met klaagster plaatsgevonden, waarbij aan klaagster de keuze werd voorgelegd over wel of niet en hoe behandelen. De stelling van klaagster dat zij nooit voorschriften heeft gekregen over gebitshygiëne kan niet opgaan. Klaagster heeft immers een diagnose-rapportage ontvangen en zij heeft voorlichting gehad van de parodontoloog.

Verweerder heeft nimmer ontstekingen in het gebit van klaagster geconstateerd, ondanks onderzoek. Het opstellen van een behandelplan, analyse van de gebitsituatie etcetera lag primair op de weg van de parodontoloog. Verweerder kan daarvoor niet worden aangesproken

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat verweerder een behandelingsovereenkomst met klaagster is aangegaan tot het plaatsen van implantaten en daarop, althans mede daarop, te plaatsen constructies en dat hij uit dien hoofde verplicht was om integraal aan zijn uit de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) voortvloeiende verplichtingen te voldoen, met inachtneming van de zorg die hij ingevolge artikel 47 wet BIG jegens klaagster behoorde te betrachten.

Tegen deze achtergrond zal het college de aangedragen klachtonderdelen achtereenvolgens behandelen.

Ad klachtonderdeel 1.

Verweerder heeft juist gehandeld door klaagster, na zijn eerste anamnestische, visuele en röntgenonderzoek en kennisneming van de diagnose-rapportage, te verwijzen naar een parodontoloog. Toen vervolgens de parodontoloog klaagster naar verweerder terugverwees, rustte op verweerder de verplichting om zelfstandig te beoordelen of plaatsing van de implantaten, gelet op de toestand van het gebit, verantwoord was. Verweerder zegt dat hij dit ook heeft gedaan door een oraal onderzoek en het college neemt aan dat dit ook heeft plaatsgevonden. Het college is echter van oordeel dat hij hiermee niet had kunnen volstaan. Er was immers, gelet op de door verweerder vervaardigde aan het college overgelegde foto van

2 augustus 1999, aanleiding tot gerede twijfel over de gezondheid van het (kwetsbare) restgebit. Dat betekent dat niet had mogen worden volstaan met orale inspectie maar dat aanvullend onderzoek had moeten worden verricht. Dat geldt temeer nu de door verweerder geplaatste (kwetsbare) constructie, waarbij (deels) gebruik werd gemaakt van natuurlijke elementen (ook toen al) als (te) risicovol en daarom als onwenselijk moet worden beschouwd, vooral bij een zwak restgebit zoals dat van klaagster.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

Vast staat dat aan klaagster informatie is verstrekt in de vorm van een begroting, die een inzicht geeft in de omvang, de aard en de kosten van de behandeling. Dit is echter onvoldoende. Verweerder had ook de verplichting om een behandelingsplan te maken en aan klaagster voor te leggen. In een dergelijk plan had klaagster gewezen moeten worden op de mogelijke risico’s en alternatieven. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij hieraan heeft voldaan door mondeling een en ander met klaagster te bespreken. Daarvan is echter, los van de vraag of dergelijke ingewikkelde informatie zich leent voor mondelinge overdracht, niets in het medisch dossier te vinden en is ook overigens niet komen vast te staan of aannemelijk geworden. Verweerder mocht er ook niet op vertrouwen dat de parodontoloog de vereiste informatie zou hebben verstrekt. Het betrof hier een verplichting van verweerder.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel 3

Het college kan niet vaststellen dat de uitvoering van de constructie niet naar behoren was. Het college kan niet meer traceren hoe de situatie ten tijde van het plaatsen van de constructie was terwijl de rapporten waarop klaagster zich baseert ongeveer vijf jaar later tot stand zijn gekomen en daarom ook onvoldoende houvast geven.

Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

Voor het overige is dit klachtonderdeel gegrond, maar dit gegrond verklaarde deel is reeds onder 1 behandeld.

Ad  klachtonderdelen 4 en 5

Deze klachtonderdelen zijn eveneens ongegrond.

Niet is aannemelijk geworden dat verweerder in zijn nazorg tekort is geschoten. Hij heeft nog twee controles gedaan na de behandeling. Verweerder mocht, op grond van hetgeen in het medisch dossier was vermeld, ervan uitgaan dat de parodontoloog ter zake voorlichting had gegeven, nog daargelaten het feit dat ieder weldenkend mens zich ervan bewust behoort te zijn dat een goede mondhygiëne van groot belang is. Verder oordeelt het college dat het klaagster geweest is die, toen zij klachten kreeg, zich niet meer tot verweerder heeft gewend maar tot anderen. Dat dient voor haar rekening te blijven. Dat zij genoodzaakt werd zich tot een ander te wenden omdat verweerder haar niet correct had bejegend, is niet komen vast te staan.

De maatregel

Het college zal geen rekening houden met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, nu de eerdere veroordelingen dateren van na de periode waarop de onderhavige klacht betrekking heeft. Het is inmiddels ook ruim tien jaar geleden dat de onderhavige feiten zich hebben voorgedaan. Maar dat neemt niet weg dat de tekortkomingen zodanig zwaar wegen dat het college een berisping op zijn plaats vindt.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven en

-         berispt verweerder;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, G.L.M.M. van der Werff, R.F. Lamp en J.G.J.M. Niessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

16 november 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter