ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0659 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1040

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0659
Datum uitspraak: 18-11-2010
Datum publicatie: 18-11-2010
Zaaknummer(s): 1040
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, psychiater, dat zij klager op onjuiste gronden heeft ontslagen uit de instelling, een orthopedagogisch behandelinstituut. Verder heeft verweerster als hoofdbehandelaar klager onjuist behandeld; klagers behandeling is compleet mislukt. Het college is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft haar rol in de gang van zaken rondom de beëindiging van klagers behandeling. Voorts is het college van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerster met betrekking tot de behandeling van klager verwijtbaar is tekortgeschoten. Klacht ongegrond.  

Uitspraak: 18 november 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde C te D

tegen:

E

psychiater

werkzaam te F

wonende te G

verweerster

gemachtigde prof.mr. J.H. Hubben te Arnhem.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvullingen daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de na de zitting aan het college ter beschikking gestelde kopie van het medisch dossier.

De klacht is ter openbare zitting van 11 oktober 2010 behandeld. Aanwezig waren de gemachtigde van klager en verweerster met haar gemachtigde, die pleitaantekeningen heeft overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 26 oktober 2005 werd klager opgenomen binnen de intensieve behandelgroep van de H, een orthopedagogisch behandelinstituut, hierna te noemen: de instelling. De instelling heeft diverse behandelcentra voor klinische behandeling, ingedeeld in behandelgroepen voor intensieve, respectievelijk zeer intensieve behandeling. Een behandelgroep voor zeer intensieve behandeling biedt een gesloten 24-uurs behandeling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, waarbij tevens vermoeden is van psychiatrische problematiek; (alleen) in deze groep is een psychiater hoofdbehandelaar. De overige groepen bieden een 24-uurs behandeling in een open setting. De instelling biedt ook poliklinische zorg en maatschappelijke dienstverlening in pensions, met trajectbegeleiding en zo nodig zorg.

Bij klager is de diagnose ADHD gesteld, met kenmerken van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis en een licht verstandelijke beperking.

Na op diverse behandelgroepen te zijn behandeld, werd klager op 9 juni 2009 overgeplaatst naar de gesloten behandelgroep, waar verweerster zijn hoofdbehandelaar was. Begin juli sloeg hij een groepsgenoot en toen hij werd overgeplaatst naar de crisiskamer gebruikte hij fysiek geweld tegen een teammanager. Van 24 juli tot 4 september 2009 werd klager voor een crisisplaatsing opgenomen bij een andere instelling om bij terugkomst een nieuwe start te kunnen maken op de gesloten behandelgroep. In de daaraanvolgende maanden waren er diverse problemen rondom klager. Op 17 november 2009 is aan klager medegedeeld dat er een uitplaatsing zou volgen als er geen verandering in zijn gedrag zou optreden.

Vanaf augustus 2009 was in overleg met onder anderen klager aan de orde geweest en geconcludeerd dat de gesloten behandelgroep, zeker op termijn, niet de juiste omgeving voor klager was. Er was op redelijke termijn geen passende verblijfplaats te vinden en klager gaf aan zelfstandig te willen gaan wonen.

Op donderdag 19 november 2009 gaf klager twee kopstoten aan een jeugdige van zijn groep, waarop de groepsleiding hem separeerde, met consultatie van een orthopedagoge/GZ-psychologe en verweerster als arts. Besloten is toen dat klager niet meer op zijn afdeling kon blijven. Verweerster heeft de orthopedagoge gevraagd klager op de hoogte te stellen. Deze heeft klager echter pas na het weekend bereikt. De gastouder van klager, waar hij dat weekend heen zou gaan, werd geïnformeerd; het verblijf zou een verlengd weekend gaan duren. Klager is weggegaan, maar niet naar zijn gastgezin. Hij is gaan zwerven, maar is die daaropvolgende dagen nog enkele keren op de afdeling geweest waar medewerkers van de instelling hem hebben proberen te helpen.

Op 26 november 2009 is er een gesprek geweest tussen klager en zijn behandelaars. In dat gesprek heeft de directeur van de instelling aan klager doen weten dat de instelling niet langer in staat was de klinische behandeling voort te zetten en de behandelovereenkomst beëindigde. Dit werd vastgelegd in een brief van 26 november 2009 die aan klager is voorgelezen, welke voorlezing klager via het plaatsen van een handtekening heeft bevestigd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster in de eerste plaats dat zij de belangen van de instelling heeft laten prevaleren boven de belangen van klager door hem een brief te laten tekenen, waarin de instelling werd ontslagen van zijn behandeling, terwijl verweerster wist dat klager niet wilsbekwaam was. Een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging was op zijn plaats geweest. De verwijzing naar de dak- en thuislozenzorg is voor klager niet van toepassing.

Verder heeft verweerster als hoofdbehandelaar klager onjuist behandeld; klagers behandeling is er compleet mislukt omdat hij zijn vrijheid niet aankon en hij werd ingesteld op medicatie en gedrag. Ernstige escalaties volgden, wietgebruik, geen leiding accepteren, verminderde schoolgang, delicten en ongewenste seksuele contacten.

4. Het standpunt van verweerster

Op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van de eerste klacht overweegt het college als volgt.

Bij het toetsen van het handelen van verweerster in de periode tussen 19 en 26 november 2009, toen de instelling besloot de behandeling van klager te beëindigen, gaat het erom of er voor de instelling gewichtige redenen bestonden om de behandeling van klager te staken op de wijze waarop de instelling dit heeft gedaan. Weliswaar is de instelling niet tuchtrechtelijk aansprakelijk maar het besluit tot het staken van de behandeling kan aan verweerster, die als toenmalig hoofdbehandelaar persoonlijk bij deze besluitvorming was betrokken, worden toegerekend. Daarbij is overigens niet zozeer van belang of klager wilsbekwaam was, nu de beëindiging van de overeenkomst een eenzijdige (rechts)handeling van de instelling c.q. verweerster is geweest.

Op grond van de hierboven weergegeven vaststaande feiten kan worden geconcludeerd dat klager op de (gesloten) afdeling van verweerster niet meer te handhaven was en dat er direct iets moest gebeuren. De door klager in zijn klaagschrift opgesomde “ernstige escalaties” geven ook grond voor deze conclusie.

De daaropvolgende vraag is dan of verweerster door mee te werken aan het wegsturen van klager in de genoemde periode en het beëindigen van de behandeling heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht die zij ten opzichte van klager in acht diende te nemen. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of zij de mogelijkheden voor de alternatieven voldoende heeft onderzocht en of zij, binnen de mogelijkheden, klager voldoende hulp en steun heeft aangeboden.

De gang van zaken op 19 november voldoet naar het oordeel van het college aan de zorgvuldigheidsmaatstaven. Het was, gegeven de situatie, niet verwijtbaar om klager, in overleg met de gastouder, een of twee dagen eerder naar het gastgezin te laten gaan. Toen vervolgens in de daaropvolgende dagen klager elders bleek te zijn, is telkens weer hulp aangeboden.

Ook met betrekking tot de gang van zaken op 26 november, toen de beëindiging aan klager werd medegedeeld, valt verweerster geen verwijt te maken. Vast staat, dat aan de (psychiatrische) eisen voor een rechterlijke maatregel niet was voldaan. Verder staat voldoende vast dat er in de pensions van de instelling geen plaats was en dat als enige oplossing het gastgezin is gecontacteerd, waar klager ook naar toe is gegaan. In de beëindigingsbrief wordt hulp aangeboden bij het zoeken naar een slaapplaats, wordt medegedeeld dat klager zal worden aangemeld bij de ambulante zorg, zodat hij een casemanager krijgt, met een mogelijkheid voor een intake bij twee met name genoemde pensions en er wordt vermeld dat er afspraken kunnen komen met een psychiater in verband met medicatiegebruik.

Dat alles is naar het oordeel van het college voldoende om een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerster af te wijzen.

Wat betreft het tweede verwijt is het college van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerster met betrekking tot de behandeling van klager verwijtbaar is tekortgeschoten. Met inachtneming van het feit dat zij pas vanaf 9 juni 2009 verantwoordelijk kan worden gesteld voor de behandeling en niet is gebleken, en ook door klager onvoldoende is onderbouwd welke gestelde fouten aan verweerster persoonlijk zijn toe te rekenen, zal het college ook dit onderdeel van de klacht afwijzen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter en G.B.W.M. Wensing en

M.Ch. Doorakkers als leden-beroepsgenoot, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter