ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0620 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09127

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0620
Datum uitspraak: 28-10-2010
Datum publicatie: 28-10-2010
Zaaknummer(s): 09127
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, huisarts, niet aan zijn verzoek te hebben voldaan om relevante informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming te verstrekken en dat verweerder ten onrechte geen melding heeft gedaan van kindermishandeling bij het AMK. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college volgt de stelling van verweerder dat hij geen vermoeden van mishandeling had en acht juist dat toestemming van de ex-echtgenote nodig was voor de toezending van (nadere) informatie aan de Raad. De klacht is ongegrond.

Uitspraak: 28 oktober 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam en wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek en de aanvulling daarop, zijnde een gedeelte van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming over het gezin van klager

-         door klager bij brief van 23 augustus 2010 ingezonden stukken.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. 

De klacht is ter openbare zitting van 20 september 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn zuster, mevrouw E, verweerder door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was huisarts van het gezin van klager. Klager is in een echtscheidingsprocedure verwikkeld geweest met zijn ex-echtgenote. Onderdeel van het geschil was de toewijzing van de kinderen F (geboren 1992) en G (geboren 1996). In dit verband heeft de Raad voor de Kinderbescherming de zaak in onderzoek genomen. Beide ouders hadden toestemming gegeven voor dit onderzoek. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder telefonisch op vragen van de Raad geantwoord en aldus meegewerkt aan het onderzoek. De schriftelijke samenvatting die de Raad van het gesprek heeft gemaakt, is door verweerder gefiatteerd. De tekst van de samenvatting is in deze procedure bij brief van 12 januari 2010 door verweerder overgelegd. Klager heeft verweerder bij brief van 5 juni 2009 verzocht om bepaalde medische informatie  - klager noemt vier punten - aan de Raad  te verstrekken. Verweerder heeft dit geweigerd. De weigering is toegelicht in een brief van 13 juli 2009 van verweerder aan klager.

De echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote is op 30 september 2009 definitief geworden. Klager en zijn ex-echtgenote zijn belast met het gezag over de kinderen. Het hoofdverblijf van zoon F is door de rechtbank bepaald bij de moeder. G heeft vanaf ongeveer september 2009 steeds bij klager gewoond en woont daar nog. Bij beschikking van 29 juli 2010 is het hoofdverblijf van G bepaald bij klager.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft bij brief gedateerd 5 juni 2009 aan verweerder verzocht bepaalde informatie die zich in het dossier van verweerder zou moeten bevinden, aan de Raad voor de Kinderbescherming te zenden. De informatie betreft volgens klager:

- op 12-04-07 doorverwijzing document van F i.v.m. handgemeen tot lichamelijk geweld toe;

- op 16-02-09 melding kindermishandeling en doorverwijzing van kinderarts (H ziekenhuis) en kinderpsychiater (GGZ te J);

- document verzoek vader doorverwijzing naar onafhankelijke kinderpsychiater, afwijzing moeder, geen datum;

- op 7 april 2009 telefonische melding van klager aan verweerder dat Joost van huis is weggelopen en dat moeder vermoedelijk geweld heeft gebruikt.

De klacht van klager houdt in dat verweerder niet aan zijn verzoek heeft voldaan om deze niet opgevraagde relevante informatie, die verweerder in dossier voorhanden heeft, aan de Raad voor de Kinderbescherming te verstrekken. Verweerder heeft volgens klager zich ten onrechte erop beroepen dat hij alleen de gevraagde informatie wilde verstrekken als de moeder daarin zou toestemmen. Die toestemming was niet nodig omdat beide ouders al toestemming tot een onderzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming hadden gegeven.

Klager klaagt voorts erover dat verweerder niet conform de Meldcode Kindermishandeling heeft gehandeld door geen melding bij het AMK te doen, omdat reeds bij een vermoeden van mishandeling een melding moet worden gedaan.

Ter zitting heeft klager de klacht nog aldus toegelicht dat verweerder van meet af aan een actievere houding had moeten innemen en aan de Raad voor de Kinderbescherming de stukken had moeten doen toekomen die in de brief van 5 juni 2009 worden genoemd. Voorts heeft klager gesteld dat verweerder al langdurig signalen heeft gekregen dat er sprake was van, of ten minste een vermoeden bestond van, mishandeling van G door zijn moeder. Er waren voldoende indicaties. Het had geen zin dat klager zelf contact op nam met de Raad voor de Kinderbescherming, want daar werd hij niet serieus genomen; alles werd op de echtscheiding gegooid.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is altijd huisarts geweest van het gezin van klager. Toen de ouders verwikkeld raakten in een echtscheidingsprocedure liepen de spanningen op. Verweerder heeft meerdere gesprekken met klager gehad. Verweerder is telefonisch benaderd door de Raad in verband met de afhandeling van de echtscheiding en heeft de daarbij gevraagde informatie gegeven. Hetgeen van dat gesprek op schrift is gesteld door de Raad heeft hij gelezen en gefiatteerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verweerder meegedeeld geen prijs te stellen op aanvullende informatie. Verweerder heeft klager erop gewezen dat hij de gevraagde informatie zelf aan de Raad voor de Kinderbescherming  kan verstrekken, waarop de Raad weer in contact kan treden met verweerder. Verweerder heeft eveneens gezegd geen informatie te geven zonder dat ook de ex-echtgenote van klager daarvoor toestemming zou hebben gegeven. Verweerder heeft nooit een melding aan het AMK gedaan, omdat hij er geen reden toe had.

Ter zitting heeft verweerder nog het volgende naar voren gebracht. Hij heeft geen vermoeden van kindermishandeling gehad. Het gezin van klager was een gezin met spanningen. Toen de ouders in een echtscheiding verwikkeld raakten, werd het oorlog. Er is ooit een handgemeen geweest. Hij heeft gesprekken gehad met beide kinderen afzonderlijk. Er bleken problemen tussen de broers te bestaan, maar van kindermishandeling of een vermoeden daarvan is hem niets bekend. Toen de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen vroeg, heeft hij die gegeven. De Raad heeft niet naar kindermishandeling gevraagd. Verweerder heeft de Raad meegedeeld dat hij beide ouders geschikt achtte als verzorgend ouder voor de kinderen. Hij is nog steeds dezelfde mening toegedaan. Verweerder heeft met  klager uitgebreid gesproken over de brief van 13 juli 2009 van verweerder aan klager, waarin verweerder uiteen zet waarom hij geen nadere inlichtingen aan de Raad wilde verschaffen.

5. De overwegingen van het college

Het college heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van verweerder dat hij geen vermoeden van mishandeling van G door zijn moeder heeft gehad. Het college gaat ervan uit dat verweerder, die als huisarts het gezin van klager al lange tijd kende, een goed zicht had op de situatie in het gezin en op de escalatie ten gevolge van de echtscheiding. Het college neemt dan ook aan dat verweerder zich een goed eigen oordeel kon vormen met betrekking tot de door klager ingenomen positie over de gestelde mishandeling door de moeder. Om meer inzicht te krijgen in de gezinssituatie is verweerder door de Raad voor de Kinderbescherming als informant benaderd. In het overgelegde (deel van het) verslag van de Raad voor de Kinderbescherming is onder meer het volgende opgenomen: “ (…) De huisarts heeft de kinderen nog recent gezien. Er is wel sprake van loyaliteitsproblemen, maar ondanks het feit wat er allemaal speelt, vindt hij dat het hem tot nog toe niet tegenvalt hoe de kinderen reageren. (…) Het is de huisarts bekend dat vader nu zegt dat er sprake zou zijn van kindermishandeling vanuit moeder, maar voor de huisarts is daar geen reden toe. De indruk van de huisarts is dat de ouders ieder op hun manier over opvoedingsvaardigheden beschikken.” Het college gaat ervan uit dat verweerder, ingeval hij een vermoeden van mishandeling zou hebben gehad, de zojuist geciteerde opmerkingen niet zou hebben gemaakt. Het bovenstaande brengt mee dat de klacht dat verweerder geen melding bij het AMK heeft gedaan niet kan slagen, evenmin als de klacht dat verweerder zich naar de Raad voor de Kinderbescherming actiever had moeten opstellen.

Op het verzoek van klager om bepaalde inlichtingen ongevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming te verstrekken, behoefde verweerder niet in te gaan. De Raad voor de Kinderbescherming had laten weten geen prijs te stellen op aanvullende informatie. Terecht heeft verweerder, die huisarts van het gezin was, slechts zijn medewerking willen verlenen met toestemming van de ex-echtgenote van klager.

Uit het voorgaande volgt dat de klachten zullen worden afgewezen. 

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klachten af.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter,

prof.mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, prof.dr. G.G.M. Essed, dr. G.H.M.I. Beusmans en G.B.W.M. Wensing als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris. en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2010 in aanwezigheid van de secretaris.